Dolk, 1475-1500
dolk
Te zien in het museum:M.14.0.20O.03
Gevest bestaande uit een vrij gedrongen dikke greep, die sterk taps afloopt, en een klein stootplaatje. Het laatste is een bijna cirkelvormige messingplaat met een platte rand waarin rondom verticale streepjes zijn geciseleerd. De greep bestaat uit drie gedeelten: bovenop een zilveren gevestknop van achthoekige doorsnede, het geheel op een doos lijkend met een soort “deksel” met een getrapte “handgreep” van messing die op zijn beurt lijkt op een miniatuursarcofaag. De acht vlakken van de knop zijn elk gegraveerd met kruisbloemen en symmetrisch lofwerk bestaande uit dubbele voluten die per stel ruggelings tegen elkaar zijn geplaatst. Het middengedeelte van de greep is van messing, rond van doorsnede, taps aflopend en verdeeld in drie gelijke delen door rondom lopende bolle bandjes. Het onderste deel is een greepring, recht en cilindrisch en rondom bekleed met een dunne zilveren plaat in hoogreliëf, versierd met gedreven arabesken.De sterke kling loopt taps af naar de punt. De klingdoorsnede is onregelmatig: bovenaan een schouder met vier vlakken van ongelijke breedte, onder de schouder wordt de doorsnede driehoekig en ongeveer 2 cm daarna ruitvormig.
De typische klingvorm kan maar op één soort van gebruik wijzen namelijk die van pantsersteker, dus een kling die door een flexibele vorm van lichaamsbescherming, een pantser (Middelnederlands pansier), moest kunnen steken. Anders dan een harnas, dat uit vaste platen bestond, was een pantser een flexibel beschermingsmiddel, zie de inleiding bij hoofdstuk 1. Het is de vraag of deze dolk ooit een grotere pareerinrichting in de vorm van een grotere stootplaat of een pareerstang heeft gehad. Gezien de zeer kleine stootplaat die het wapen nu heeft zou het een schede kunnen hebben gehad die lang genoeg was om de dolk daarin tot bijna aan de gevestknop weg te laten zinken. De meeste min of meer eenvoudige burgerlijke messen en dolken werden zo gedragen. De hiervoor beschreven dubbele volutenparen lijken heel veel op gestileerde vuurslagen die ruggelings (slagkant-op-slagkant) tegen elkaar zijn geplaatst. Dat is vrijwel zeker een verwijzing naar het Bourgondische embleem van de vuurslag. Ook het opvallende gelijktijdige gebruik van zilver en een bontmetaal als messing wijst volgens Schneider, op.cit., op het Bourgondische rijk.
Totale lengte: 276 mm / Lengte kling: 188 mm / Grootste breedte kling: 15 mm
Literatuur: H. Schneider, Griffwaffen I (1980) p. 194
Herkomst: geen gegevens gevonden
Dagger, late 15th century
Inv.no. 017481
Hilt comprising a rather constricted and thick grip with a strong downward taper and a small, almost circular brass guard, the narrow flat side of which is chiselled in the round with vertical striations. The grip is in three parts: the uppermost being a silver pommel of octagonal section with a boxlike appearance, complete with some sort of “lid” with a stepped brass “handle” on top which in turn looks as if it were a miniature sarcophagus. The eight faces of the pommel are each engraved with a crossflower and symmetric scrollwork consisting of double scrolls placed back to back. The middle part of the grip is a tapering brass tube divided in three equal parts separated by narrow convex bands. The lower part is the ferrule which is straight and cylindrical and covered with a thin silver plate decorated with chased arabesques in high relief.
The strong blade is gradually tapering off towards the point. The blade section is irregular: a four-sided shoulder with faces of unequal width changing underneath into a triangular section at first becoming, after c. 2 cm, rhomboidal in section again.
The typical shape of this dagger’s blade can only point to one sort of use namely as an armour piercer i.e. to penetrate flexible armour such as mail, a mass of iron rings rivetted to each other, scaled armour, consisting of small overlapping plates of iron or hardened leather or a brigandine, or arming-doublet, a civilian garment in the lining of which a mass of small iron plates was worked. As far as the fairly small guard is concerned it is questionable whether this dagger ever had a more substantial one (i.e. a larger disk or a crossguard). In view of this the dagger could have had a scabbard long enough to harbour the weapon in it until the pommel. Most more or less simple civilian knives and daggers were carried in this fashion. The pairs of double scrolls on the pommel faces strongly suggest strike-a-lights or steels (fire-steels) of the ancient form, but placed back to back or edge-to-edge. This is almost certainly a reference to the Burgundian emblem of the fire-steel. The simultaneous use of metals such as silver and brass, according to Schneider (op.cit.) also points to the Burgundian realm.
Overall 276, Blade 188 by 15 mm greatest width
Lit.: Schneider & Stüber (1980), Griffwaffen I, p. 194
Provenance: no data found