Hawker Hunter F.Mk.4 jachtvliegtuig met registratienummer N-122 en constructiemummer: 8622
jachtvliegtuig
Benaming: Hawker Hunter F.Mk.4 JachtvliegtuigIn 1955 werd met de vervanging van de Gloster Meteor begonnen. Van de Hawker Hunter Mk.4 werden er 96 exemplaren vanaf 1956 in gebruik genomen. De eerste 6 Hunters werden rechtstreek van Hawker ontvangen en kregen de registraties N-101 t/m N-106. De overige 90 werden bij Fokker gebouwd en deze kregen de registraties N-107 t/m N-196. De Hunters werden ingedeeld bij 322 t/m 328 squadron. Een aantal Hunters heeft dienst gedaan bij 322 squadron op Biak, Nederlands Nieuw-Guinea.
Ontwikkeling:
Terwijl de eerste Gloster Meteors bij de Royal Air Force (RAF) al operationeel vlogen startte Hawker eind 1944 ook met de ontwikkeling van een straalvliegtuig. Het eerste prototype was nog voorzien van traditionele recht-toe-recht-aan vleugels. Door de hogere snelheden van straalvliegtuigen zag de ontwerper van Hawker zich genoodzaakt met pijlvleugels te experimenteren. Op dat moment was in Engeland nog maar weinig bekend over pijlvleugels, want de Amerikanen hadden de buitgemaakte Duitse research niet gedeeld met de overige geallieerden. Eind 1946 werd begonnen met de ontwikkeling van twee prototypes. Terwijl de RAF op dat moment nog steeds weinig belangstelling toonde, was de Royal Navy (RN) wel geïnteresseerd. Begin december 1947 vloog het eerste door Hawker gebouwde straalvliegtuig met pijlvleugels en uitgerust met een Rolls-Royce Nene I straalmotor. Uit dit toestel ontstond later de Hawker Sea Hawk. De verdere ontwikkeling van de Hawker Hunter resulteerde uiteindelijk in de Hunter F. Mk. 4, waarvan het prototype op 20 oktober 1954 zijn eerste vlucht maakte.
De Hawker Hunter bij de Koninklijke Luchtmacht:
Vanaf 1953 oriënteerde de Nederlandse en Belgische Luchtmachtleiding zich gezamenlijk op de vervanging van de Gloster Meteor. Traditiegetrouw werd gezocht naar een Engels vliegtuig, maar naast de Hawker Hunter Mk. 1 en de Supermarine Swift werd ook een ontwerp van de Franse Dassault-fabrieken, de 'Mystère', vergeleken en getest. De keuze viel op de Hunter F. Mk. 4. Afgesproken werd dat de vliegtuigen voor beide landen in licentiebouw zouden worden geproduceerd; Fokker in Nederland en SABCA in België.
Fokker leverde 96 Mk. 4's aan de Koninklijke Luchtmacht (KLu) tussen 29 december 1955 en 31 oktober 1957, terwijl in datzelfde jaar al een begin werd gemaakt met de levering van de eerste Hunters F. Mk. 6. Vanaf 1959 werd begonnen met de uitfasering van de Mk. 4. De laatste vlucht met een Mk. 4 bij de KLu werd uitgevoerd op 30 augustus 1963.
Eenheden: 322, 323, 324, 325, 326, 327 Squadron
Aantal: 96
Taak: Onderscheppings-, luchtverdedigingsjager bij het Commando Luchtverdediging (CLV).
Bijzonderheden:
Door het Aden 'gunpack;' dat op de grond in zijn geheel neer- en opgelierd kon worden, werd onderhoud gemakkelijker en kon snel worden herladen. Een probleem bij het afvuren van de kanonnen waren de uitgeworpen 'schakels' van de patroonbanden, die schade aan de vliegtuigromp veroorzaakten. Dit werd opgelost door het aanbrengen van twee gestroomlijnde opvangbakken aan de romponderzijde, net achter de cockpit. De Mk. 4 had bij hoge snelheden de neiging 'de neus op te trekken'; door de voorrand van de vleugel precies op de helft van de vleugel naar voren te brengen waardoor een soort 'zaagtand ' ontstond, werd dit probleem opgelost.
Van 6 augustus 1960 tot 28 september 1962 was het 322 Squadron tijdens de Nieuw-Guinea crisis, voor het uitvoeren van de luchtverdedigingstaak, geplaatst op het eiland Biak. In eerste instantie was het squadron uitgerust met twaalf Mk. 4's, later aangevuld met Hunters F. Mk. 6. Met vliegtuigen van het 325 Squadron werd enige tijd het demonstratieteam 'Darling' gevormd.
Het toestel in de collectie van het NMM:
Op 27 augustus 1956 werd dit toestel door Fokker afgeleverd aan het 324 squadron en vloog achtereenvolgens bij het 327, 323 en 325 squadron voordat het op 30 september 1958 werd ingedeeld bij het Vliegdienstsquadron Leeuwarden. Op 29 mei 1959 werd het na 227.5 vlieguren afgeschreven en voor instructiedoeleinden overgebracht naar de Luchtmacht Technische School te Deelen. Sinds begin 1984 maakt het deel uit van de collectie van het MLM, thans in de collectie van het NMM.