Nederlands percussie slaghoedje met gekroonde W
slaghoedje
Te zien in het museum:M16.00.34P.03
Een slaghoedje op Marktplaats1Hetontstekingsmechanisme van vuurwapens is gedurende drie eeuwen gebaseerd
geweest op het laten ontbranden van de kruitlading door middel van vuur of een
vonk. Pas rond 1800 werd door Edward Howard het slagkwik (kwikfulminaat) uitgevonden.
Hij verkreeg die stof door het nitreren van kwikzilver met salpeterzuur en
voegde er ethanol aan toe. Slagkwik is een zeer instabiele springstof in de vorm van
een wit kristallijn poeder. Het is extreem schokgevoelig en kan met een klap van een
hamer (‘percussie’) tot ontbranding worden gebracht. Het zou tot 1816 duren voordat
zich een bruikbare methode had ontwikkeld voor de militaire toepassing van slagkwik.
Eerdere toepassingen, zoals het ‘reukflesslot’ van Alexander Forsythe, maakten
gebruikt van slagkwik zonder toevoegingen, waardoor zich ongewenste explosies
voordeden.
Het slaghoedje, een koperen of messing dopje, gedeeltelijk gevuld met slagsas, is geleidelijk
tot stand gekomen. Mensen als Joshua Shaw, Francois Prélat, Joseph Manton,
Peter Hawker en Joseph Egg hebben allen bijgedragen aan de ontwikkeling daarvan.
Slagsas is een mengsel van drie delen kaliumchloraat, twee delen slagkwik en één
deel gemalen glas. Het was veel stabieler dan slagkwik alleen en geeft bij ontbranding
een hetere vlam, waardoor de ontsteking van de kruitlading was gewaarborgd. Het
mengsel werd in vochtige toestand in het hoedje geperst en was pas na volledige
droging bruikbaar.
In Nederland werd in 1841 besloten alle voorradige vuursteengeweren om te bouwen
naar het percussie- of slagstelsel. Hiertoe werd in de lopen, boven de kruitkamer, een
gat geboord, waarin schroefdraad werd aangebracht. In dat gat kon een ‘schoorsteentje’
worden geschroefd, waarop de slaghoedjes geplaatst konden worden. Na het
vervangen van de haan met vuursteenklem door een exemplaar met een holle kop en
het verwijderen van de vuursteenpan met batterijplaat, was de ombouw compleet.
De slaghoedjes werden vervaardigd bij de Pyrotechnische Werkplaatsen te Delft
en waren tot 1854 door middel van een dun koperdraadje aan de eveneens in Delft
vervaardigde papierpatronen bevestigd. Na 1854 werden zij afzonderlijk uitgereikt. De
productie heeft plaatsgevonden tot circa 1873, toen de Bergansius revolver M.73 werd
ingevoerd. Voor geweren waren zij al sinds in 1867 niet meer nodig omdat die toen
werden omgebouwd naar het achterlaadsysteem van Snider.
Dit exemplaar is in 2011 in de collectie gekomen via een aankoop op de internetsite
Marktplaats. Weinig van de tussen 1841 en 1873 vervaardigde slaghoedjes zijn
bewaard gebleven, zodat deze aanschaf de daarmee gemoeide vijf euro beslist de
moeite waard was. Het hoedje is voorzien van een kenmerk van Rijkseigendom, een
gekroonde W.
A percussion primer from the internet
For about three centuries, the ignition of firearms depended on a glowing match or
a spark from a flint. Around 1800, Edward Howard discovered mercury fulminate by
treating mercury with nitric acid and adding ethanol. Mercury fulminate is extremely
unstable, shock-sensitive and can easily be detonated by a blow. Around 1816, several
inventors succeeded in using it to make a primer that was suitable for military use. It
was a small brass or copper cap, partially filled with a compound made of mercury
fulminate, potassium chlorate and powdered glass.
In 1841 all Dutch flintlock rifles were converted to the percussion system by drilling a
hole in the barrel into which a hollow nipple, used for carrying the percussion primer,
could be screwed. After replacing the flintlock hammer with a flat one and removing
the powder pan, the conversion was complete. The primers, called ‘slaghoedjes’ (percussion
caps), were made in Delft from 1841 until about 1873.This one was bought
on a Dutch internet site similar to eBay called ‘Marktplaats’ for five euros. Money well
spent, as only few of these caps have survived. A crowned ‘W’ is stamped into the cap,
showing it to be the property of the Kingdom of the Netherlands.
1 Zie: B.J. Martens en G. de Vries, Nederlandse vuurwapens, Landmacht, Marine en Koloniale
troepen (Arnhem 2001)
(Armamentaria, vol. 47 (2012/2013), p. 98-99)