Opening van het Nederlandsche Artillerie-Museum. Groep heren, waaronder generaal F.A. Hoefer ontvangt prins Hendrik op kasteel Doorwerth terwijl een man op een afstandje foto's maakt van het tafereel
documentaire weergave
Honderd jaar verzamelenBij het honderdjarig bestaan van onze collectie moet ik denken aan het verhaal ‘de
honderdjarige’ uit de bundel Kopstukken van Godfried Bomans. De journalist, die de
krasse knar gaat bezoeken, belt aan. De deur wordt opengedaan door een heel oude
man, die verrassenderwijs zegt dat ‘vader boven is’. Boven treft de wakkere verslaggever
een nòg brozere man aan, die op zijn beurt zegt dat ’vader op zolder’ is. Weer
een verdieping hoger ontmoet de schrijver dan de honderdjarige: een kwieke, zelfs
atletische grijsaard, die net bezig is aan de rekstok en hem daarna glashelder te woord
staat. Zo is het, vind ik, ook een beetje met onze collectie. Die is oud, zeker, maar tegelijkertijd
springlevend en zeer bij de tijd.
Van oorsprong - en veel musea kennen
een gelijksoortig begin - was het Legermuseum
het hoogstpersoonlijke project
van een tamelijk manisch verzamelaar,
de latere generaal-majoor der artillerie
b.d. (tit.) F.A. Hoefer (1850-1938). Hij
was oprichter, directeur en jarenlang de
drijvende kracht achter het museum.
De collectie was toentertijd gehuisvest
in kasteel Doorwerth bij Arnhem, en
dat pand werd door de oude baas van
boven tot onder volgepakt met alle
militaria waar hij de hand maar op kon
leggen. Met de beste bedoelingen
overigens; de bezoeker moest door
de voorwerpen worden aangezet tot
vaderlandsliefde en opofferingsgezindheid.
Hoefer schuwde daarbij grote
woorden niet. Hij had bijvoorbeeld eens
zijn zinnen gezet op de vaandelcollectie
van de Ridderzaal. Uit een brief aan
koningin Wilhelmina(!): ‘Tot mijn laatste
ademtocht zal ik voor hen strijden. Zou
ik hen nog eens mogen ontvangen,
nog eens mogen afhalen, begroeten,
vereeren en verzorgen. Vraag ik zoveel?
Moet ik een toon aanslaan, die mij pijn doet, tot redding van voorwerpen, dien in ons
aller vereering moeten deelen?’ Kijk, dat is een directeur! Maar Hoefer had ook een
achilleshiel: hij verzamelde alles, en wilde ook alles tentoonstellen. Dat moest wel
mislopen. Het museum werd zo’n warboel, dat de opvolger van Hoefer schreef: ’(…)
ben ik van meening dat het museum overvol is en de opstelling der tentoongestelde
voorwerpen zeer verward.’ Er moest dus worden ontzameld. Welnu, dat kon - hoewel
onbedoeld - worden geregeld: in het kielzog van Operatie Market Garden werd
kasteel Doorwerth in 1944 met de grond gelijk gemaakt. Het grootste deel van de collectie
ging verloren, waaronder topstukken als het complete atelier van de beroemde
militaire schilder Hoynck van Papendrecht. Kapot, weg, verschwunden.
Gelukkig was een deel van de collectie al overgebracht naar de nieuwe locatie in
Leiden, waar het Legermuseum vanwege plaatsgebrek al naar toe verhuisde. In
Leiden werd de gehavende collectie weer opgebouwd. De geest van Hoefer was nog
lange tijd vaardig in het collectiebeleid, want dat mag in die tijd gerust breed worden
genoemd. Niet alleen voertuigen, geschut en handvuurwapens, maar ook alles wat
te maken had met de uiterlijke verschijning van de militair door de eeuwen heen was
object van de verzameldrift van de conservatoren. Ook groeide de boekencollectie
gestaag, onder meer door schenkingen van het Koninklijk Huis en het ministerie van
Oorlog. De in 1948 opgerichte Stichting Vrienden van het Legermuseum droeg (en
draagt!) eveneens regelmatig en genereus bij aan de groei en bloei van de collectie.
De nadruk lag lange tijd op typologische volledigheid: hebben we van alle types een
Ontvangst van prins Hendrik tijdens de opening van het museum in kasteel Doorwerth, 5 augustus 1913 specimen? Het museum was langs deze lijnen ingericht, met daarnaast aandacht voor
monumentale en evocatieve presentaties. De uiterlijke verschijningsvorm van de
Nederlandse militair, zijn bondgenoten en vijanden door de eeuwen heen, was een
belangrijke mainstay van het Legermuseum.
Ook Leiden bleek op de lange duur niet te voldoen, en dus verkaste het museum opnieuw:
nu naar Delft. In het prachtige en toepasselijke Armamentarium kreeg de collectie
een nieuw onderkomen, en werden de stukken uit de Studieverzameling Militair
Materieel (Stumima), die daar tot dat moment gehuisvest was, aan de verzameling
toegevoegd. Het tentoonstellingsbeleid werd ‘vermaatschappelijkt’ door directeur
J.P. Sigmond (1989-1995), die met name in zijn keuze voor wisselexposities de blik
duidelijk meer naar buiten richtte. De professionalisering van het collectiebeleid werd
met het aantreden van directeur Jan Buijse (1995-2003) verder doorgevoerd.
Hij pleitte tevens – zoals veel directeuren voor hem – voor betere depotomstandigheden
voor de collectie, en daarmee eigenlijk voor een nieuw gebouw; hoe prachtig het
Armamentarium ook is, het bleek vrijwel onmogelijk om, zonder enorme investeringen,
modern collectie- en presentatiebeleid te voeren in een 17e-eeuws pand. Vanaf
1997 werden daarom de mogelijkheden voor een nieuw onderkomen verkend. Zeker,
maar langzaam, kwam de toekomst in zicht: een nieuw gebouw, een nieuw depot,
klaar voor de 21e eeuw. Het verzamelen kreeg daarnaast gaandeweg minder een typologisch
en meer een historisch-biografisch-journalistiek karakter; verhalen werden
belangrijk. Ook afstoot werd een realiteit: in de aanloop naar de nieuwe museumsituatie
werd de stofkam nog eens door de collectie gehaald.
En nu staan we hier, eind 2012, aan de vooravond van een geheel nieuwe periode
in de kleurrijke historie van onze collectie en ons museum. De collectie is lean and
agile. Een honderdjarige, jawel, maar wel één die vaart maakt aan de rekstok voor de
finale afsprong naar Soesterberg, wetend dat de gouden medaille hem niet meer kan
ontgaan.
From its inception in 1913, the Legermuseum was the personal project of a driven, and
sometimes manic collector, major general F.A. Hoefer (1850-1938). Hoefer the founder,
director and for years the driving force behind the museum housed his museum
in the derelict castle Doorwerth, near Arnhem. Motivated by the urge to convince
his fellow countrymen of the virtues of patriotism and self-sacrifice, he packed the
museum with all kinds of militaria.
He accepted anything and everything, which did not contribute to a transparent and
comprehensible museum presentation. His successor pressed home the point of a
more selective approach. This was helped by the events in 1944 and 1945. In the wake
of operation Market Garden, the venerable castle Doorwerth was destroyed, along
with almost everything in it. The collection was kaputt; and collecting had to start all
over again. Luckily, as Doorwerth was considered too small and cramped, a relocation
had already been ordered. Important parts of the collection had already been
transferred to its new home, in the city of Leiden. There, the collection was resuscitated.
Collecting covered a broad spectrum: not only vehicles, artillery and handguns,
but everything to do with the outward appearance of the Dutch soldier, his allies and
enemies through the ages was considered collectible. Emphasis lay on typological
completeness. The book collection also grew with donations from of the Royal Family
and the Ministry of War. Also The Friends of the Legermuseum Foundation, founded in
1948, was - and still is - a main contributor.
Leiden turned out to be only a temporary relief as the building was not really suited
to good collections management. The museum moved to Delft, and into the former
Armamentarium, the 17th century ordnance warehouse of the States of Holland. A major
contribution to the museum was the military technical research collection already
housed there. Presentation policies and collections management were professionalized
and audience attendance grew.
Collecting shifted more towards the historical and biographical; real-life stories
and their related objects became more important. In the run-up to a new museum,
decommissioning started in earnest. However fitting the Armamentarium was, it was
not the best place for optimum collection care; it suffered the same drawbacks of the
former location. From 1997 on, plans were made to relocate one last time. A modern
building, with state-of-the-art reserves was needed. Surely but slowly, this vision is
being realized.
So there we are; on the threshold of a whole new era in the rich history of our museum
and our collections. They are lean and agile, ready for the new adventure in Soesterberg,
the new home of the National Military Museum.
(Armamentaria, vol. 47 (2012/2013), p. 10-13)