Radslot jachtkarabijn, vervaardigd in Duitsland 1550-1600
radslotkarabijn
Tekst uit de tentoonstellingscatalogus bij de gelijknamige tentoonstelling “Willem”, april - oktober 2018, deels tevens tentoonstellingstekst subthema 2.5.7Dit radslotkarabijn is zeer kort uitgevoerd en heeft bijna de lengte van een pistool. Aangezien het wapen van de schouder kan worden afgevuurd, is het typologisch gezien toch een karabijn. Het is zeer fraai ingelegd met ivoor en voorzien van florale motieven, bladranken en jachttaferelen. Tot de zestiende eeuw was de kruisboog bij de drijfjacht het meest gangbare wapen, maar het krijgt er halverwege die eeuw een belangrijke concurrent bij: het vuurwapen. De korte radslotgeweren of -karabijnen waren zeer geschikt
voor jachtdoeleinden. Ondanks het technologisch vernuft bleven veel edelen nog lang vasthouden aan de kruisboog.
Landvoogdes van de Zuidelijke Nederlanden, Isabella van Spanje, hanteerde de vuurwapens wel, maar beschouwde
deze als onbehoorlijk en ‘vernederend’. De opmars van het vuurwapen viel echter, ook binnen de jacht, niet te stuiten.
In de zeventiende eeuw verdween de kruisboog definitief als jachtwapen en werd diens plaats ingenomen door karabijnen
en buksen. In 1612 werd ter ere van het kersverse bruidspaar Frederik V van de Palts en Elisabeth Stuart een hertenjacht
in het Haagse Bos gehouden. Prinses Elisabeth schoot tijdens deze jachtpartij een damhert. Een gedicht beschrijft
dit feit als volgt:
‘Gelijck een Amazoon was zij ter jagt gereden,
Een mannelijck gewaet bedeckte haere leden,
Zij was van aangesight aen vrou Diaen gelijck,
Haer paert een Bucephael was hagelwit en rijck,
Zij neemt een zware buks, als of ze was geen vrouwe,
En schiet een schichtig hert, doo ’t dicht en zwaere woudt,
Men had, dus sprack de faem, een hoofdgodin aenschouwt’.