Landsknechtdolk met konische greep, met schede, 1540-1560
dolk
Wapenrusting van een schutter uit de 16e eeuw samengesteld voor de tentoonstelling "Willem".Objectnummers: stormhoed 056246, harnas 050237-1 t/m -6, houwdegen 011533, dolk 013210 en radslotpistool 011529.
De wapenrusting van een pistolier (lichte cavalerie) uit het midden de zestiende eeuw bestond uit een driekwartsharnas,
een Bourgondische stormhoed en een koppel pistolen. Daarnaast droeg hij een houwdegen of rapier en een dolk aan zijn zijde. Ook veel officieren gebruikten het driekwartsharnas.
Met een gevest van gezwart ijzer en met een sterk naar boven uitwaaierende conische greep. De greepkern is van hout en nauw omwoeld met met-zon (rechtsom) geslagen ijzerdraad, ook gezwart. Over deze greepwikkeling heen, van kalot tot greepring, lopen vier verticale strengen van gedraaid ijzerdraad. De kalot is iets gebold en heeft in het midden bovenop een dikke paddenstoelvormige angelknop. Grote bekervormige greepring. De pareerinrichting bestaat uit één stootplaat in drie afhangende gedeelten: twee fungerend als pareerstang en daar tussenin, op de buitenzijde, een grote centrale plaat van een enigszins puntige vorm en bezet met drie groepen van telkens drie gegraveerde lijnen, namelijk één verticaal over het midden lopend en twee schuin geplaatste groepen aan weerszijden daarvan.
IJzeren steekkling, éénsnijdend en met een iets bol verlopende contour. De buitenzijde is gestempeld met twee sikkelvormige zwartmerken (zie tekening) en nog twee andere niet te duiden zwartmerken of beschadigingen (niet afgebeeld).
De contour van het gevest van deze dolk, met zeer sterk conische greep en een in drie delen afhangende stootplaat, komt overeen met dat van een bekend type landsknechtdolk, zie Seitz, Blankwaffen I (op.cit.) p. 373 fig. 279.
Lengte totaal: 352 mm / Lengte kling: 256 mm / Grootste breedte kling: 23 mm
Literatuur: Seitz (1965)
Oude inv.nrs.: 4254/Ei-113
Verworven in 1967, aard verwerving onbekend
Landsknecht dagger, c. 1550
Inv.no. 013210
With blackened iron hilt and a strongly upward-tapering conical grip. The grip core is wooden and tightly bound with right-hand (“with the sun”) twisted iron wire, also blackened. Over this grip binding, from pommel-cap to ferrule, are laid four vertical strands of turned iron wire. The pommel-cap is somewhat convex and has in the middle on top a thick mushroom-shaped tang button. Large cup-shaped ferrule. The guard comprises one plate in three drooping parts, two of which are functioning as quillons. Positioned between the latter, on the obverse, is the third plate: a large central plate of somewhat pointed shape inhabited with groups of three engraved lines each, one running vertically over the centre, the two other groups oblique and on either side of the central group.
Iron stabbing blade, single edged, and with a somewhat convex outline. Stamped on the obverse with two sickle-shaped black marks (see drawing) and two further indeterminate ones, either black marks or damage (not illustrated).
The outline of the hilt of this dagger, with a strongly conical grip and a guard of three down-turned parts, is similar to that of a well-known type of Landsknecht dagger cf. Seitz, Blankwaffen I (op.cit.), p. 373 and fig. 279.
Overall: 352 mm / Blade length: 256 mm / Greatest width of blade: 23 mm
References: Seitz (1965)
Former Inv.nos.: 4254/Ei-113
Acquired in 1967, unknown