Nabijheidsbuis nr. 69 voor brisantgranaten van 90 mm luchtdoelgeschut, Nederlands fabrikaat, doorsnede
nabijheidsbuis
Te zien in het museum:M17.00.18O.03
Nederlandse nabijheidsbuizen1Tot na de Tweede Wereldoorlog werd bij de artillerie een mechanische of een pyrotechnische
tijdbuis gebruikt om een granaat te laten exploderen in de buurt van of
boven een doel. Aan geallieerde zijde werd in het diepste geheim gewerkt aan een
elektronische ontsteker, die werd betiteld met de codenaam ‘VT-fuze’. VT stond voor
‘variable time’ en gaf dus geen inzicht in de werking van het mechanisme. Dit bestond
uit een systeem dat later radar zou worden genoemd. Radar is een acroniem van
radio detection and ranging en werkt op basis van het uitzenden en opvangen van
radiogolven.
Door de schok bij het afvuren, de beperkte ruimte en de toenmalige stand van de
elektronicatechniek (transistors bestonden nog niet; er moesten radiolampjes worden
gebruikt), moesten er veel problemen worden overwonnen voordat de VT-buis
gebruiksklaar was. In 1944 werd de buis voor het eerst boven land ingezet (Ardennenoffensief,
Antwerpen), hetgeen een groot succes was. Ook voor luchtdoelen was deze
buis bijzonder geschikt, want de granaten hoefden niet meer getempeerd2 te worden,
waardoor de vuurleiding eenvoudiger werd en de trefzekerheid groter. Op basis van
de werking kwam de naam proximity fuze (nabijheidsbuis) in zwang.
Vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw werden nabijheidsbuizen in licentie
vervaardigd bij Philips-USFA (afkorting voor: UltraSoneFAbriek). Een nadeel van de
oorspronkelijke buis, was zijn grote lengte in verband met de aanwezigheid van een
stroombron, die bestond uit een ampul zwavelzuur en een aantal accuplaatjes, die bij
het afgaan van het schot een accumulator vormden door het breken van de ampul.
Om de lengte van de buis op te vangen moest in de ingegoten springstof van het
projectiel een uitsparing worden gecreëerd, die bij gebruik van een normale buis werd
opgevuld met een aanvullingslading trinitrotoluol (TNT). Bij het plaatsen van een
nabijheidsbuis moest die aanvullingslading worden verwijderd.
In de jaren tachtig werd eveneens bij USFA een NIeuwe NAbijheidsbuis ontwikkeld.
Door de verdere verbetering van de elektronica was inmiddels veel minder elektrische
energie nodig, waardoor kon worden volstaan met een veel compactere accu. Het
geheel nam minder plaats in en de uitsparing in de springlading was niet meer nodig.
Ook werd bij deze buis de radarwerking pas actief als de granaat dicht bij het doel
was. Hiermee werd voorkomen dat vijandelijke radaropsporing de granaat voortijdig
zou laten exploderen of de positie van de batterij kon bepalen.
1 Zie: R.B. Baldwin., The deadly fuze (Londen 1980)
2 Temperen is het instellen van de tijd tussen afgaan van het schot en het exploderen van de
granaat. Bij luchtdoelen moet die tijd worden berekend met diverse factoren, zoals vlieghoogte,
afstand en snelheid van het doel.
Dutch proximity fuses
A proximity fuse allows a shell to explode in close proximity to or just above a target.
They were developed by the Allies during the Second World War and were primarily
designed for defence against airplanes. Their system was based on radar. Radar is an
acronym for radio detection and ranging and operates by emission and reflection of
radio waves. In the Netherlands, proximity fuses were made under licence by Philips-
USFA. A disadvantage was their length, due to the required accumulator with a vial
of sulphuric acid. Because of the length, a cavity had to be made in the explosive
charge of the shell in order to install the proximity fuse. With a conventional fuse, the
cavity could be filled with a supplementary charge of TNT. In the 1980s, USFA made a
new fuse, called the NINA. By then, electronics were much more advanced so that the
fuse was shorter. The cavity in the explosive was no longer needed, giving the shell a
slightly higher lethality because of the larger charge. Also, the electronics powered the
radar emission only in the last part of the flight, in order to prevent premature discovery
of the firing position or destruction of the projectile by enemy countermeasures.
(Armamentaria, vol. 47 (2012/2013), p. 176-177)