Sabel Mamelukkensabel en geschenksabel met goud geïncrusteerde kling, met schede, voor Dirk Anthonie Varkevisser
sabel
Te zien in het museum:M.06.01.34Q.04.04
Een 'in memoriam' uit 'de Javabode' van 1857Batavia,
Eén der verdienstelijkste hoofdambtenaren, de Heer Dirk Varkevisser, gepensioneerd resident van Passoeroean, ridder in de orde van den Nederlandsche Leeuw overleed te dezer hoofdplaatse op den 4den Januari J.L.
Reeds eerder hadden wij gewenscht zijner nagedachtenis een rechtmatige hulde toe te brengen, doch werden daarin door verschillende omstandigheden verhinderd en zagen ons eerst een dezer dagen in staat gesteld een korte levensschets van den algemeen hoog geachten overledene onze lezers aan te bieden.
Dirk Anthonie Varkevisser werd 11 Juli 1800 te Semarang geboren. Zijn ouders waren Dirk Varkevisser Dirkszn, kapitein ter zee equipagemeester aldaar en Anthonia Elisabeth Palm, dochter van Willem Palm, in leven opperhoofd van Solo.
In 1805 ter erlanging zijner opvoeding naar Nederland gezonden, keerde hij in 1818 in zijn geboorteplaats terug, begon zijn loopbaan in dat jaar als eerste klerk op het residentiekantoor aldaar en werd, na achtereenvolgens in die betrekking bij de inspectie van financiën en als commies ontvanger te Pekalongan werkzaam te zijn geweest in 1823 op laatstgenoemde plaats tot controleur der 3e klasse bij de landelijke inkomsten aangesteld.
In de laatst genoemde betrekking, zoowel als in die van controleur der 2e en 3e klasse te Tragal legde hij als het ware den grondsteen zijner volgende eervolle loopbaan vol ijver in zijn dienst, begaafd met een vlug doordringend oordeel en inzicht van zaken, even oordeelkundig in zijn omgang met den Javaan was het geen wonder, dat de hooge regering het oog op hem wierp, als een dier ambtenaren het meest geschikt om de in 1830 aan het gouvernement afgestane vorstenlanden te helpen besturen en regelen en zijn benoeming in dit jaar tot assistent-resident van Poerwakarta residentie Banjoemas was daarvan een klaarblijkelijk bewijs.
Ruim 5 jaren bleef hij in die moeilijke betrekking toen hij in 1836 tot resident van Togal werd benoemd. In 1846 zag hij zich in diezelfde betrekking overgeplaatst naar Passoeroean. Juist in die schoone residentie ontwikkelde wijlen de Heer Varkevisser de door zijn ondervinding verkregen grondige kennis van al wat Java betreft, zoowel omtrent de zeden en gewoonten der bevolking, de vruchtbaarheid van den grond, als nopens de kracht van den landbouwer en wel maghet aan die grondige kennis worden toegeschreven, dat onder zijn 8-jarig bestuur van 1847 tot en met 1851 de koffiecultuur 271,495 f 1090,697 in die residentie meer hebben opgebracht, dan in de acht aan dat tijdvak voorafgegane jaren.
Diezelfde kennis schonk hem eene buitengewone tact in den omgang met aanzienlijken en mindere hoofden en bevolking en wel kon van hem gezegd worden, dat hij daardoor uitmunte en veel goeds en nuttigs stichte en daaraan was het voornamelijk te danken, dat hij de veiligheid van personen en goederen onder zijn bestuur niets te wenschen overliet en de bloei en welvaart der bevolking in de residentie Passoeroean zichtbaar van dag tot dag toenamen.
Na zulk een en werkzame 36jarigen diensttijd haakte de verdienstelijke man naar maatschappelijke rust. Den 30sten Juni 1855 trad hij eervol onder toekenning van pensioen uit landsch dienst, doch mocht die rust niet lang smaken, nauw vervloog anderhalf jaar of de dood ontrukte hewm aan zijn geliefde betrekkingen, aan zijn vele vrienden, aan allen die hem terecht hoogachting toedroegen. In zijn maatschappelijke leven was de Heer D.A. Varkevisser een braaf rechtschapen mensch, vol zielskracht en rondborstig, gul en minzaam in den omgang, gastvrij in zijn woning. Hij waseen voorbeeldig echtgenoot en vader, bevorderde waar het kon het goede, doch zonder ophef, zoodat veel nuttigs door hem tot stand kwam, zonder dat dit van algemene bekendheid werd, zijn zedigheid dienaangaande werd door niets overtroffen en even trouw was hij als vriend. Wie eenmaal zijn achting gewonnen had, kon onvoorwaardelijk op hem rekenen. Zijn verdienste als landsdienaar zag door den koning erkend en beloond door zijn benoeming tot ridder in de orde der Nederlandsche Leeuw op 3 april 1852. Zijn maatschappelijke deugden en voortreffelijke hoedanigheden als mensch verwierven hem de de hoogachting en toegenegenheid van allen over wie hij was gesteld en het openlijk bewijs der erkentelijkheid van Passoeroeans ingezetenen vermelden wij in ons nummer van 10 December 1856