Enkelschots centraalvuurgeweer systeem Chassepot-Beaumont, kaliber 11 x 59, Frans proefmodel 1873
centraalvuurgeweer
In 1870 nam de Nederlandse krijgsmacht de beslissing om een beaumontgeweer in gebruik te nemen. Het wapen was vernoemd naar de Maastrichtse wapenhandelaar Edouard de Beaumont. De eerste aanbestedingen voor productie gingen richting de Franse wapenfabriek te St. Etienne. Door het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog (1870-1871) werden de halffabrikaten echter in beslag gennomen en gebruikt door het Franse leger. Het ontwerp van het beaumontgeweer was zeer innovatief, vooral door de grendelconstructie met een in de steel gemonteerde slagveer. Het wapen was zeer accuraat en werd alom geroemd. hierdoor trok het ook de aandacht van andere buitenlandse legers die op zoek waren naar moderne vuurwapens. Zo beproefde Duitsland een aantal beaumontgeweren voorafgaand aan de invoering van het mausergeweer model 1871 en ook Denemarken schijnt ze te hebben getest. In Chili zijn, tijdens de Salpeteroorlog (1879-1884), enkele honderden exemplaren in gebruik geweest. De grootste interesse kwam echter uit Frankrijk dat na de Frans-Duitse oorlog op zoek was naar een opvolger van het Chassepot-naaldvuurgeweer.Het mechanisme van dit geweer is in 1873 door d eFransen op een tweetal punten veranderd ten opzichte van het Nederlandse standaard infanteriegeweer. Om het uitnemen van de grendel te vergemakkelijken is de grendelschroef verplaatst en voorzien va neen gekartelde kop. Het is niet bekend of de nieuwe schroef ook beter was dan de oorspronkelijk schroef. Bovendien is de grendelop voorzien van een gat om gas te laten ontsnappen in het geval van een scheuring van de patroonhuls. Op de nederlandse beaumont ontbrak dit gat tot 1888, toen het geweer ook van een magazijn werd voorzien. Naar goed Frans gebruik staat op het staartstuk in sierletters de naam van de fabrikant vermeld. Bovenop de kast staat de letter N, waarmee wordt aangegeven dat het een geheel nieuw aangemaakt wapen betreft. De blindstempel op de kolf geeft aan dat het wapen in oktober 1873 is gemonteerd en klaar was om verzonden te worden naar een afnemer. Opmerkelijk is dat het vizier geen afstandsaanduidingen heeft en dat de keep nog niet is ingevijld. Hierdoor is het geweer onbruikbaar ter velde, wat doet vermoeden dat dit exemplaar niet te velde is beproefd maar direct vanuit de fabriek naar een modellenkamer is gegaan. Beslag, vizier en pompstok zijn gelijk aan die van het Chassepot geweer. Ook lopen de trekken en velden linksom, in tegenstelling tot bij de Nederlandse versie. Ongetwijfeld waren dit voorwaarden waaraan alle geweren die werden beproefd moesten voldoen. Het nieuwe in Frankrijk in te voeren mechanisme moest geschikt zijn om naaldvuurgeweren om te bouwen, maar ook om in geheel nieuw gemaakte wapens te worden toegepast. Aangezien het geweer van Beaumont deels op de Chassepot was geent, werd dit wapen geschikt geacht voor het doen van proeven. Op 15 juli 1873 gaf de Franse minister van oorlog toestemming voor beproevingen va nd elaatste twee wapensystemen die in aanmerking kwamen om als standaardwapen te worden aangenomen. Direct concurrent van de beaumont was een ontwerp van de Franse kapitein Basile Gras (1836-1901), docent aan de Franse Normaal Schietschool te Chalons. Zoals gebruikelijk bij beproevingen werdn de ontwerpen in de finale te velde beproefd door diverse eenheden. Hiertoe werden van elk ontwerp 300 geweren, 90 artilleriemusketons en 90 cavaleriekarabijnen vervaardigd. \het kaliber van deze wapens gold vanaf 1874 als standaard in de Franse krijgsmacht, namelijk 11 x 59R. Het ontwerp van Edouard de Beaumont met de veer in de grendelsteel was niet geschikt voo rhet dragen op de rug door troepen te paard. Vandaar dat de beaumontkarabijnen en -musketons van een ander ontwerp waprn met de V-vormige slagveer in de grendelvoet.
De helft van de te beproeven wapens bestond uit nieuw gemaakte exemplaren. De andere helft bestond uit getransformeerde chasseotgeweren. De modificatie en aanmaak was uitbesteed aan de nationale wapenfabriek te St. Etienne, waar waarschijnlijk de mallen en gereedschappen waarmee in 1870 de eerste beaumontgewren werden gefabriceerd nog aanwezig waren. De wapens werden verdeeld over drie regimenten infanterie (100 per regiment) en een regiment van de artillerie (90 stuks) en de cavalerie (90 stuks) waarna de praktijktesten begonnen. Per regiment werden vijf wapens onderworpen aan zogenaamde vervuilingsproeven. Elk infanteriegeweer kreeg 1000 scherpe een 15000 losse patronen. Een speciale commissie, ingesteld op 2 mei 1874 onder leiding va ngeneraal Canrobert, zou rapport opmaken en advies uitbrengen. De beaumont kwam slechter uit de test van de gras. het beaumontgeweer zou moeten worden gemodificeerd en wederom beproefd, voordat het zou kunnen worden ingevoerd. Verder deden zich bij de beaumont ook veel meer storingen voor. Zo ondervond het meer last van gebroken slagveren en grendelschroeven dan de gras (respectievelijk 2114 tegen 870). Interessant is dat het nederlandse leger in 1876 bij vergelijkbare beproevingen tot de conclusie kwam dat de beaumont beter was dan de gras. De gras was tussen 1874 en 1886 het standaardgeweer van de Franse strijdkrachten.
Dit wapen toont aan dat het Nederlandse ontwerp een dusdanige kwaliteit bezat, dat het serieus door andere (grote) landen in overweging werd genomen voor ingebruikname. Het is het enige Nederlandse wapenontwerp dat in de 19e eeuw op grote schaal in het buitenland is beproefd. Een mooi wapenfeit voor een wapenontwerper uit een land dat in deze periode nauwelijks enige wapenindustrie kende en dat al tientallen jaren geen oorlog meer had gekend.