Attila van zwart laken Gekleed Tenue voor een adjudant der cavalerie, afdeling muziekkorps KNIL (ca.1926)
attila
Een attila van een trompetter van het cavalerie muziekkorps van het KNILOp 19 februari 1962 kocht het Legermuseum met steun van de Stichting ‘Vrienden van
het Legermuseum’ van de Haagse antiquair H. Norden een grote partij uniformen en
hoofddeksels, waaronder 36 attila’s van het Indische leger en 31 deels bijbehorende
pantalons. Tot deze grote verzameling behoorde ook een opmerkelijke tuniek dat
toebehoorde aan ene Mouliers, die adjudant-onderofficier staftrompetter was van het
Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL). De attila ervan is vervaardigd bij de firma
Joh. M. Gerrits in Nijmegen en draagt het jaartal 1926.1 Aan weerszijden van de kraag
is de rang aangegeven in de vorm van een gouden stip met daarachter een in zilver
geborduurde lier (harp) en twee in goud geborduurde gekruiste sabels.
Het muziekkorps van de cavalerie bestond in die tijd uit één stafhoornblazer of staftrompetter,
een kapelmeester met de rang van adjudant-onderofficier, en maximaal
20 muzikanten.2 De staftrompetter leidde de repetities en stelde de programma’s
samen van de muziekuitvoeringen. Het repertoire bestond onder meer uit militaire marsen,
volksliederen en treurmuziek. De eerste twee soorten muziek behoorden uit het hoofd te worden gespeeld.
De staftrompetter zorgde er te allen tijde voor dat de maat werd gehouden.
Zo nodig stelde hij zich voor het muziekkorps op om de maat te herstellen.
De indeling van het muziekkorps was als volgt:
de blazers bevonden zich vooraan in één of meer gelederen van vier rijen. Daarna volgden
de schellenboomdragers en de trommen. Het muziekkorps bespeelde veel verschillende muziekinstrumenten:
fluit, klarinet, piston, bugel, trompet, walt- en stellahoorn, althoorn, tenorhoorn, bariton, trombone,
saxofoon, tuba, kleine en grote trom en bekkens.
De muziektassen werden op de linkerheup gedragen terwijl de twee schellenbomen
geplaatst werden in een draagschoen voor het lichaam.
De regimentscommandant regelde de algemene zaken bij het muziekkorps. De
luitenant-adjudant hield daarbij toezicht. De muzikanten werden door de regimentscommandant
geselecteerd uit het personeel van de in Bandoeng gelegerde eskadrons
cavalerie.3
Tunic of a warrant officer/staff trumpeter of the cavalry music
corps of the Royal Netherlands East Indies Army
This remarkable tunic (atilla) is part of a batch of uniforms and headgear of the KNIL,
acquired by the Army Museum and the Friends Foundation in 1962. This particular
tunic belonged to warrant officer/staff trumpeter Mouliers and bears the date 1926. It
was made by the firm of Joh. M. Gerrits in Nijmegen, the Netherlands.
The rank is indicated on the collar of the tunic and has a golden dot on both sides.
A silver stitched harp and two golden stitched crossed sabres are also depicted. The
cavalry’s band consisted of one staff bugler or trumpeter, a ranked warrant
officer, who led a maximum of 20 musicians selected from cavalry
personnel in Bandoeng. The repertoire was put together by this trumpeter
and comprised military marches, anthems and funeral music.
The band contained several wind instruments, known as Turkish crescents,
percussion instruments and various drums. The wind instrument
players were placed at the head of the corps and behind them were the
Turkish crescent players. The large and small drums were positioned at
the back. The regiment commander was in charge of general affairs and
was supervised by the lieutenantadjutant.
1 Legermuseum, Delft, Archief, doos 0075, nr. 121-123/62.
2 Siegfried, ‘De speelluijden in het leger’, in: Indisch Militair Tijdschrift, 1-6 (1892) 40.
3 Voorschrift voor het muziekkorps bij de cavalerie van het Koninklijk Nederlandsch-Indische
Leger (z.p.1936) 1, 4-6, 8, 15, 16
(Armamentaria, vol. 47 (2012/2013), p. 210-211)