Carrier Universal No.3 Mk.II (Ford) - brencarrier
gevechtsvoertuig
Te zien in het museum:M.08.01.35H.02
De belangstelling in Engeland voor rupsvoertuigen voor het verplaatsen van personeel en materieel begon tijdens de Eerste Wereldoorlog. Zoals bekend heeft dat geleid tot de tank, waar aanvankelijk de ontwerpers ook stonden voor de keuze tussen het verplaatsen van vuurkracht of infanterie, en waar is gekozen voor het eerste. De ontwikkeling van de personeelscarrier heeft een soortgelijke, zij het minder spectaculaire geschiedenis. Aanvankelijk hinkte men hier ook op twee gedachten, maar nu tussen het verplaatsen van licht veldgeschut versus een mitrailleur met bediening. Een duidelijke keuze werd niet gemaakt, met als gevolg resultaat dat vanaf circa 1934 in Engeland de Vickers fabrieken steeds meer verschillende typen carriers begonnen te bouwen voor verschillende taken. Zo verscheen er een cavalry carrier, voor het vervoer van cavaleristen die niet in de tanks reden, een carrier uitgerust als mobiele artillerie observatiepost, en nog andere typen. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werd deze ontwikkeling teruggedraaid en kwam er weer standaardisatie: één basistype lichtgepantserd rupsvoertuig met hooguit kleine aanpassingen voor verschillend gebruik. Dit werd de universal carrier (MkI, II of III). De algemene toepasbaarheid verklaart ook het uiteindelijke succes van het voertuig. Meestal was het hoofdwapen een mitrailleur Bren (vandaar de naam brencarrier), maar even vaak werd de bewapening gewijzigd in een Vickers .303 of een .50 mitrailleur. De Britten konden de vraag al snel niet meer aan waardoor ook Gemenebestlanden bij de productie werden ingeschakeld. Het museumexemplaar is één van de ruim 33.000 in Canada gebouwde exemplaren. De Amerikanen hadden onder de aanduiding T16 hun eigen variant met een iets langer chassis dan de Universal carrier, te herkennen aan vier in plaats van drie loopwielen.De personeelscarrier, in de officiële KL nomenclatuur genoemd als ‘carrier algemene dienst, No 3 MkII 6V, m/mitrailleur .303 inch bren’, staat alom beter bekend als Brencarrier. Deze Brencarrier heeft helaas geen KL verleden, maar is afkomstig van een particulier. De brencarrier is een belangrijk voertuig geweest, zeker ook in de periode van de politionele acties in Indië. In totaal heeft de KL er 1.100 gehad die van 1944 tot 1957 zijn gebruikt. De eerste 47 stuks waren ingedeeld bij de Prinses Irene brigade, waarmee hij in de na-oorlogse KL één van eerste organiek ingedeelde voertuigen was. Het museumexemplaar is een No3 MkII., een iets verbeterde versie van de MkI, voorzien van een Ford V8 motor die het voertuig een maximum snelheid kon geven van 53 km/uur. De bewapening bestaat in dit geval uit twee Brens, één voorin en één op affuit. Hij weegt 4.240 kg bij een afmeting van 437 x 210 cm. De carrier heeft een geheel gelaste en waterdichte romp. De pantsering is 10 mm aan de voorzijde en 7 mm aan zij- en achterkant. Naast de schutter is een rookgenerator of een 2 inch mortier aangebracht. Een reserveloopwiel en een sleepkabel zijn bevestigd aan de voorzijde, de overige uitrustingsstukken werden achterin opgeborgen. De organieke bemanning bestond uit drie man, maar met een beetje goede wil konden er ook zes tot acht man in. In Indië zijn ze zo voornamelijk gebruikt voor het verplaatsen van infanterie. Een schoonheidsfoutje is het later aangebrachte fictieve registratiekenmerk T 252617. Voor een in Canada gebouwde carrier had er CT gevolgd door een nummer moeten staan.