Landsknechtdolk met schede, midden 16de eeuw
dolk
Te zien in het museum:M.15.00.23Q.03
Met ijzeren gevest met een afhangende stootplaat bestaande uit drie gepunte lobben, langs de randen gegraveerd met zigzag lijnen die op de middelste lob over elkaar heen vallen. Boven de gladde greepring een naar boven toe taps uitlopende greep van hout met licht spiraal- gewonden ribben en groeven; in de laatste zijn een stel kepervormig-getorste ijzerdraden gewikkeld. De greep is met leer bekleed en platovaal van doorsnede. Boven op de greep een kalot met een bolle bovenkant en ovaal in bovenaanzicht. In het midden van de bolle bovenkant een angelknop met geklonken klingangel. Rondom de kalot loopt een uítstekende rib, gegraveerd met schuin lopende groeven, in tegengestelde richting lopend vanuit het midden dat gemarkeerd is door twee verticale groeven. Onder de rib een getande onderrand.Tweesnijdende ijzeren kling met lange schouder en een punt die van profiel spits-ogiefvormig is en van doorsnede ruitvormige doorsnede. Twee centrale geulen lopend over de schouder en vrijwel gehele lengte van de kling, die bij de punt ruitvormig van doorsnede is.
Schede van hout bekleed met zwart leer dat op de draagzijde in het midden is vast gestikt. Bovenin de buitenzijde zijn twee scheden voor bijmesjes verwerkt. De doorsnede van de schede is ovaal, met een afgeplatte kant op de draagzijde. Beslag van ijzer bestaande uit een boven- en een onderband. Ofschoon de eigenlijke schede van hout is, is het rechthoekige gedeelte dat boven de bovenband uitsteekt van ijzer.
De bovenband heeft rondom twee nogal uítstekende ribben en suite met de gevestkalot. Beide ribben eindigen daar waar de draagzijde plat wordt. De ruimte tussen de ribben op de draagzijde wordt ingenomen door twee brede, horizontale, platte metalen draaglussen. De bovenband is ajour bewerkt met twee rechthoekige openingen tussen de ribben. De oppervlakte van de bovenband is gegraveerd en suite met de stootplaat; dit geldt ook voor de extensie onderaan aan de buitenzijde die op zijn beurt eveneens ajour bewerkt is en als geheel de contouren van een lelie aanneemt. Het bovenste gedeelte van de onderband is als het ware het spiegelbeeld van het onderste deel van de bovenband en heeft dus ook de vorm van een ajour bewerkte lelie. Onder het lelieornament een rib en suite met de ribben van de bovenband, doch zonder de draaglus op de draagzijde. De rest van de onderband loopt taps naar onderen af en eindigt in een grote, geprofileerde sierknop. De oppervlakte van de onderband is over de volle lengte gegraveerd met zigzaglijnen gearrangeerd als guilloches afgewisseld door gegolfde lijnen. De draagzijde is gegraveerd met twee laddervormige lijnen.
Deze (zwaar gerestaureerde) dolk is een mengvorm van de types 2 en 3 van Harold Peterson (1968), p. 44-46. De greep en de pareerstang zijn afgeleid van type 2, de schede van type 3.
Het laatstgenoemd type is gebruikt tot ca. 1600. Vgl. Peterson, op.cit., fig. 53 en 54. De dolk is als aanwinst genoemd in de Armamentaria van 2001.
Lengte totaal: 422 mm / Lengte kling: 288 mm / Grootste breedte kling: 23,5 mm
Lit.: Armamentaria 36 (2001), p. 213; Peterson (1968)
Geen vroeger inv.nrs.
Aankoop bij Galerie Fischer Auktionen, Luzern, juni 2000, kavel 49
Landsknecht dagger with scabbard, 1550 and later
Inv.no. 018536
With hilt of iron and with a downward-turned shell to the guard consisting of three pointed lobes engraved along the edges with zigzag lines which are overlapping on the central lobe. Over the smooth ferrule is an upwards & outwards tapering grip of wood with lightly spirally-wound ribs and grooves and in the latter is a pair of chevron-twisted iron wires. The grip is covered in leather and flattened-oval in section. On the grip is a pommel cap with a convex top and oval when seen in plan. In the centre of the top is a button with the rivetted tang. Round about the pommel cap is a protruding rib engraved with a row of pairs of grooves slanting in opposite directions from the centre which is marked by two vertical grooves in the middle of the obverse. Underneath the rib is a serrated rim.
Double-edged iron blade with pointed-ogival point. Underneath the guard is a shoulder. Two central fullers run over the shoulder continuing over nearly the entire length of the blade which near the point is of rhomboidal section.
Scabbard of wood covered in black leather stitched in the centre on the reverse. In the top of the obverse are worked two scabbards for byknives. The scabbard’s section is oval, and the side turned towards the body (the reverse) is flattened. Iron mounts comprising a locket and a chape. Although the scabbard proper is wooden, the rectangular part extending upward from the locket is iron.
The locket and the chape have narrow but horizontally very wide bands engraved en suite with the protruding rib on the pommel, viz. two on the locket and one on the chape. The two bands on the locket are wider, or deeper, on the reverse so as to provide room for two rectangular slots for suspension. There is a pointed extension underneath the lowermost band engraved en suite with the guard and furthermore provided with openworked areas the whole assuming the form of a lily. As far as the chape is concerned, its upper part, i.e. that beyond the protruding rib, mirrors both in decoration and in form the lower extension of the locket. The rib underneath does not have the suspension loop on the reverse such as the ones to be found on the ribs of the locket. The remainder of the chape slightly tapers off towards the bottom which terminates in a large, horizontally profiled decorative button, itself also tapering off downwards. The surface of the chape is engraved along its entire length with zigzag lines arranged as guilloches alternating with wavy lines. The engraving on the reverse consists of two ladder-shaped lines.
This (heavily restored) dagger is a mix form between Harold Peterson’s (1968) types No. 2 and 3 (p. 44-46). The grip and crossguard are derived from type 2, the scabbard from type 3. The last-mentioned type has been in use until about 1600. Cf. Peterson (1968) fig.53 and 54. The dagger was briefly discussed as a new acquisition in Armamentaria, the Legermuseum’s annual, for 2001, on p. 213.
Overall: 422 mm / Blade length: 288 mm / Greatest width of blade: 23,5 mm
References: Armamentaria Vol. 36 (2001); Peterson (1968)
No former Inv.nos.
Purchased at Galerie Fischer Auktionen, Luzern, June 2000, Lot 49