Bombarde, 1400-1500
bombarde
Te zien in het museum:M.14.0.23O.02
Deze bombarde bestaat alleen uit een loop want de losse kruitkamer of “snelleke” ontbreekt. Zie tekening. De loop is opgebouwd uit smeedijzeren staven van rechthoekige doorsnede die in lengterichting naast elkaar geplaatst zijn als de duigen van een ton - met dien verstande dat het profiel van de loop cilindrisch is en niet bol zoals bij een ton. Tezamen vormen de staven een loopwand van 2 cm dikte. Rondom de loop bevinden zich smeedijzeren banden: vijf bredere inclusief twee op de uiteinden, met daartussen telkens twee smallere ringen. Alle ringen liggen op bijna gelijke afstand van elkaar. De schietbuis is heel licht conisch, de grootste binnendiameter bedraagt 21.5 cm, de kleinste 19.5 cm. De mondingsband15 is smal en draagt op het mondingsvlak ingekapte letters of tekens, mogelijk een Romeins cijfer (onleesbaar). De veel bredere kulasband draagt op de zijkant een serie ingekapte letters (“Pj” [Pj of P1?], verder onleesbaar; mogelijk een gewichtsopgave, zie hieronder) (zie de tekening).Gezien zijn herkomst, te weten de plek waar hij in 1995 is opgegraven, wordt deze bombarde in het Legermuseum in de wandeling ook wel de “Leuvense bombarde” genoemd. De loop is als volgt geconstrueerd. Om een ronde houten kern werden in lengterichting smeedijzeren staven gerangschikt. Om deze nauw aaneen te laten sluiten zijn de staven trapeziumvormig van doorsnede en zelfs enigszins bol op de buitenkant en hol aan de binnenkant. De staven worden aaneengeklemd door de veelvuldige ringen. De loop werd rechtop gezet en de genoemde, nog open ringen werden in roodgloeiende toestand gesloten (d.w.z. de uiteinden aaneengeweld) en door de smid en zijn gezel door middel van hulpgereedschappen met hamerslagen tot de gewenste positie om de buitenkant van de loop geschoven. Later bij het afkoelen krompen de ringen waardoor de longitudinale staven dermate stevig tegen elkaar werden vastgeklemd dat een hechte en luchtdichte afsluiting van de loop werd bereikt zonder gebruik van soldeersel of een ander vulmiddel of verkitsel.
Wij noemen dit kanon een bombarde omdat het projectielen van groot kaliber verschoot. Ook “vogelaar” is een juiste benaming omdat daaronder in de late middeleeuwen en de renaissance elke soort achterlader, dat wil zeggen een achterlaadkanon met uitneembare kulas, werd verstaan. Van het onderhavige exemplaar is de losse kulas verdwenen. De bedoeling was dat de konstabel enkele al geladen kulassen gereed had staan, doorgaans een stuk of drie, waardoor een grotere vuursnelheid mogelijk was. Zulke losse kulassen werden destijds ook wel “snellekens” genoemd vanwege hun gelijkenis met een bierpul die toen “snelleke” of “snelleken” heette!
Het affuit of de “balklade” bij deze bombarde is een door het Legermuseum gemaakte replica, gebaseerd op enkele affuiten zoals die op het wrak van het Engelse oorlogsschip MARY ROSE (gezonken in 1545) zijn aangetroffen. Hij is niet afgebeeld in dit boek.
De tot dusverre enige publicatie over het onderhavige kanon is het artikel van J.H.L. Hilkhuijsen (zie hieronder), conservator bij het Legermuseum. Ten aanzien van zijn bewering dat de Leuvense bombarde ook een scheepskanon geweest kan zijn, mag andermaal verwezen worden naar de zoëven genoemde MARY ROSE. Hilkhuijsen deelt verder mee dat blijkens informatie van de verkoper en ook van de oorspronkelijke eigenaar de bombarde tijdens graafwerkzaamheden aan de Tiensevest nabij de Dietsepoort in Leuven uit de grond is gekomen. Deze locatie betreft de (niet meer bestaande) tweede ringmuur die in 1357 werd gebouwd. Tentatief brengt de schijver de bombarde in verband met de opstand van de Vlaamse steden tegen keizer Maximiliaan van Habsburg waaraan Leuven zich in 1488 aansloot (Hilkhuijsen, op.cit., p. 189).
Voor een nog steeds zeer goed artikel over bombarden in het algemeen, zie T’Sas (1969). De beste technische uitleg geeft Volker Schmidtchen in zijn boek Bombarden, Befestigungen, Büchsenmeister van 1977. Zie de bibliografie voor de correcte titels.
De in de zijkant van de breedste band ingekapte letters en cijfers (zie tekening) kunnen een gewichtsnotatie zijn; indien de tweede letter i.p.v. als “j” als een “s” gelezen wordt, zou de eerste afkorting “Ps”, poids (Frans voor gewicht) kunnen betekenen; de tekens daarachter zouden het/de Romeinse cijfer(s) II kunnen zijn, al lijkt dit op het eerste gezicht niet te leiden tot een begrijpelijk getal. Het kleine tekentje daarachter, mogelijk ook een “p”, kunnen wij niet interpreteren.
In 2002 was de Britse kanonnenspecialist Robert D. Smith zo vriendelijk ons desgevraagd nog de volgende commentaren op de toen nieuwe aanwinst van het Legermuseum te geven. Smeedijzeren bombarden van dit type behoren waarschijnlijk tot de soort waarvan de meeste exemplaren zijn overgebleven. Evenals het museumexemplaar mist het merendeel ervan hun losse kulas. Deze bombarden zijn lang in gebruik geweest, van de tweede helft van de vijftiende eeuw tot in de zeventiende eeuw, wat zeker het grote aantal ervan verklaart dat nu nog bestaat. Bijna alle betrouwbare en concrete bewijzen ten aanzien van dit type komen van scheepswrakken, met name van de al enkele keren genoemde MARY ROSE waarop exemplaren van grote afmetingen (zoals deze) als port pieces (“poortstukken” dat wil zeggen stukken die door kanonpoorten staken) bekend waren.
Literatuur.: Jos Hilkuijsen (2002), “De ‘Leuvense’ bombarde: Belegeringswapen of scheepskanon?: Onderzoek naar een laatmiddeleeuws geschut [sic] in de collectie van het Legermuseum”; F. T’Sas (1969), “Dulle Griet: la grosse bombarde de Gand, et ses soeurs”.
Lengte totaal 118 cm / kaliber 21,5 cm tot 19,5 cm
Herkomst: in 1995 opgegraven in de stad Leuven (B.) en aangekocht in 1999
15 Er zijn twee - letterlijk tegengestelde - meningen over wat de voorkant en wat de achterkant van de loop van dit stuk is. Volgens de ene mening is het uiteinde met de grootste binnendiameter (21.5 cm) de monding en dat met de kleinste binnendiameter (19,5 cm) de kulas. Volgens de andere mening is het echter precies het omgekeerde. Wie gelijk heeft is moeilijk te zeggen omdat er voorbeelden van bombarden bestaan waarop onbetwistbaar zowel de ene als de andere vorm van binnendiameter voorkomen. Wij gaan ervan uit dat op de Leuvense bombarde het achteruiteinde van de loop de smallere binnendiameter heeft en tegelijk de dikste ring (de kulasband), want dáár stak ook de monding van de kulas naar binnen en onderging de loop de grootste belasting door de explosie der kruitlading. Zoals gezegd bestaan er ook bombarden waarvan de schietbuis naar de monding toe smaller werd, dat is de zgn. gestuikte vorm van de schietbuis die men ook op veel hedendaagse kanonlopen aantreft. Daarbij bouwt de gasdruk zich steeds verder op naarmate het projectiel in de loop opschuift en dus de mondingssnelheid (de V0 of “vee-nul”) en daarmee het schootbereik doet stijgen.). De bekende Vlaamse bombarde van ca. 1450 de zgn. “Mons Meg” in Edinburgh heeft een gestuikte schietbuis (binnendiameter achter: 52,4 cm, vóór 50,5 cm). Volgens Volker Schmidtchen (1977, op.cit., p. 167) kan deze echter zo gemaakt zijn om de gasdruk op de plek waar de kulas in de loop steekt juist te verminderen zodat daar een minder grote drukbelasting optreedt.
Bombard-veughlaire, c. 1500
Inv.no. 018385
Comprising a barrel only of which the separate breech is missing. See drawing. The bore is built up from wrought iron staves of rectangular section which are longitudinally positioned next to each other, as if the staves of a cask but with the difference that the profile of the bore is cylindrical and not convex like that of a cask. Together the iron staves form a bore wall of 2 cm thickness. Round about the bore are wrought iron bands: five wider ones including two on the extreme ends, with two narrower rings each time in between. All rings are equidistant. The inside bore is very slightly conical, the largest inside diameter is 21.5 cm, the smallest 19.5 cm. The muzzle band14 is narrow and carries on the muzzle face chiselled letters or signs, possibly a Roman numeral (illegible), the much wider band around the breech carries on the side a series of chiselled letters (“pl” [Pj or P1?], further illegible; possibly a weight notation, see below) (see drawing).
Because of its provenance, i.e. the spot where it was excavated in 1995, this bombard is in the Legermuseum popularly also called the “Louvain bombard”. The barrel was constructed as follows: Round about a circular wooden core wrought iron staves were longitudinally arranged. In order to have them as closely as possible to each other the staves are of trapezoidal section and even somewhat convex on the outer side and concave on the inner side. The staves were then tightened by the many rings. The rings were closed in red hot condition (i.e. the ends welded together) and in closed form slid along the barrel - which in the meantime had been put upright - from top to bottom by the smith and his journeyman using auxiliary tools and hammer blows to get them in the correct position. Later the rings cooled and shrank and so remained tautly in position. In this manner a strong and airtight connection between the longitudinal staves was obtained without the use of solder or an other sealant or filler.
We call this gun a bombard because it fired large-calibre projectiles. “Veughlaire” too is a correct name because in the late Middle Ages and during the Renaissance a breechloader with removable breech was meant by it. Of the example in question the breech is lost. The intention was that the gunner held a number of already loaded breeches in readiness, as a rule two to four, which enabled him to shoot faster. Separate breeches, or chambers, like this used to be called “snellekens” in Dutch (snel = fast) because they resembled the contemporary beer mug called snelleken.
For exhibition purposes the museum had a replica made of a carriage patterned after an authentic example recovered from the English warship MARY ROSE (sunk in 1545).
The only publication so far on the gun under discussion is the article of J.H.L. Hilkhuijsen (see references), curator of the Legermuseum. As far as his contention is concerned that the Louvain bombard could also have been a naval gun, we refer again to the aforementioned MARY ROSE. Mr Hilkhuijsen further informs us that according to information by the seller and also the original owner or possessor the bombard came to the surface during excavations at the Tiense bulwark near the Dietse gate in Louvain. This location is the site of the (no longer existing) second ring-wall built in 1357. Tentatively, the author links the bombard with the uprising of the Flemish cities against emperor Maximilian of Hapsburg which Louvain joined in 1488 (Hilkhuijsen, op.cit., p.189).
For a still very good article on bombards in general, cf. T’Sas (1969) “Dulle Griet” (see bibliography). The best technical explanations are given by Volker Schmidtchen in his book Bombarden, Befestigungen, Büchsenmeister of 1977, cf. the bibliography for the correct title.
The letters and figures (see drawing) chiselled in the widest barrel band may be a weight notation. If the second letter could be read as an “s” instead of a “j”, the first abbreviation “Ps” could mean poids (French for weight). The signs behind it could be the Roman numeral II, although at first sight it does not seem to lead to a comprehensible figure. The little sign behind it, possibly a “p” as well, we are unable to identify.
In 2002 the British specialist on historical ordnance Robert D. Smith was so kind to give us some comments on what was then our latest acquisition. According to him forged iron bombards of this type probably belong to the kind of which most examples have been preserved. As is the case with the museum example, the majority of them misses its separate breech. These bombards have been in use for a long time, from the second half of the fifteenth century until into the seventeenth which certainly explains their large number that still exists. Almost all reliable and concrete evidence of this type comes from shipwrecks, notably the MARY ROSE mentioned a few times already, from which large-size examples such as this one were known as “port pieces” i.e. guns that poked through ports in the hull.
References: Hilkhuijsen (2002); T’Sas (1969)
Overall: 118 cm / Bore diameter 21.5 to 19.5 cm
Provenance: Excavated in 1995 in the city of Louvain (Belgium) and purchased in 1999
14 There are two - literally - opposing viewpoints about what would be the front and what the rear end of the barrel of this particular piece. According to one the end with the largest inside diameter (21.5 cm) is the muzzle (mouth) and that with the smallest diameter (19.5 cm) the breech. According to the opposing opinion, however, it is precisely the other way around. Who is right is difficult to say because there exist examples of bombards which undeniably have both the one form of bore and the other. As far as the Louvain bombard of the Legermuseum is concerned, we assume that the reason for the rear end of the breech to have the smaller inner diameter and at the same time also the thickest ring (the breech ring) is that in this location the mouth of the separate breech was inserted and that there, too, the barrel was subjected to the greatest strain by the exploding powder charge. However, as we have said there exist also bombards of which the bore narrows down towards the muzzle resulting in what in modern times is called a squeeze bore. Its shape enables the gas pressure to build up the more the projectile moves forward resulting in a higher muzzle velocity and a further range. The well-known Flemish bombard of c. 1450, the so-called “Mons Meg” in Edinburgh, also has a squeezed bore: inner diameter at the breech: 52.4 cm, ditto at the muzzle: 50.5 cm. According to Volker Schmidtchen (1977, op.cit., p. 167), however, it was so made to reduce the gas pressure at the location where the breech is inserted into the barrel so as to subject it to a less great strain.
- Vergeten geschut
Hoewel het jaar 1677 wordt beschouwd als het ‘geboortejaar’ van de Nederlandse
artillerie,1 dateert de eerste beschrijving van de Nederlandse artillerie uit 1624.2 Dit
boek van Hendrik Hondius en was een tegenhanger van een beschrijving van de
Spaanse artillerie, geschreven door Diego Ufano, dat al in 1613 voor het eerst werd uitgegeven
in de Zuidelijke Nederlanden. Het boek van Hondius was het resultaat van de
ontwikkeling die de artillerie had doorgemaakt sinds het begin van de Nederlandse
Opstand. Vooral vanaf 1590 werden veel militaire vernieuwingen doorgevoerd die hun
neerslag vonden in gedrukte vorm. In 1599 verschenen ook twee officiële publicaties
aangaande de artillerie, uitgevaardigd door de Staten-Generaal. Vanaf 1588 waren in
de Noordelijke Nederlanden echter verschillende Nederlandse vertalingen verschenen
van buitenlandse boeken over het zogeheten bus- of bosschieten, terwijl er voor
die tijd ongetwijfeld anderstalige werken circuleerden over dit onderwerp. Reeds
in de tweede helft van de veertiende eeuw was namelijk overal in de noordelijke
Nederlanden het vuurgeschut in gebruik gekomen. De naam bus of bos raakte in de
middeleeuwen in gebruik als naam om het buisvormige geschut mee aan te duiden.
In veel steden werd dit geschut beheerd, en zo nodig ingezet, door de busmeester of
busschieter. De kennis die daarvoor nodig was, lag besloten in buitenlandse literatuur.
Toen het Legermuseum in 1999 de kans kreeg om door middel van aankoop een
stuk geschut te verwerven uit de beginperiode van de Nederlandse artillerie – over
een smoking gun gesproken – is deze met beide handen aangegrepen.3 Het stuk, een
smeedijzeren bombarde voor het verschieten van stenen kogels en daarom ook wel
aangeduid als steenstuk, is opgegraven in Leuven en dateert uit de eerste helft van de
vijftiende eeuw.
Forgotten ordnance
Though the year 1677 is regarded as the year of birth of the Dutch artillery, the first
description of the Dutch artillery was published in 1624. Moreover, the States General
published official publications on the artillery for the Army of the United Provinces in
1599. Before that, Dutch translations of foreign manuals on gunnery circulated in the
Netherlands. In fact, ordnance was taken into use all over the country as early as the
second half of the 14th century. In 1999, the Army Museum was therefore delighted to
be able to purchase a gun dating from the earliest period of the Dutch artillery. This
bombard was excavated in the Southern Netherlands city of Leuven.
1 Jan Hoffenaar, e.a., Vuur in beweging. 325 jaar veldartillerie 1677-2002 (Amsterdam 2002) 9,
23-24
2 Louis Ph. Sloos, Gewapend met kennis. 500 jaar militaire boekcultuur in Nederland (Nijmegen
2012) 131-145
3 Zie over deze bombarde: Jos Hilkhuijsen, ‘De Leuvense bombarde. Belegeringswapen of
scheepskanon? Onderzoek naar een laatmiddeleeuws geschut in de collectie van het Leger
museum’, in: Armamentaria. Jaarboek Legermuseum 37 (2002) 176-195
(Armamentaria, vol. 47 (2012/2013), p. 134-135) -
Bombarde of steenstuk, 1400-1449. Cilindrische loop, vermoedelijk uit een dikke gerolde plaat
met over elkaar gewelde uiteinden, met zestien versterkingsringen waarvan vier dikker en met
rechthoekige doorsnede. Kulasring dubbel uitgevoerd en voorzien van ongeïdentificeerd
smidsmerk. Bodemvondst Leuven
(Armamentaria, vol. 47 (2012/2013), p. 134)