Een klootdolk met zwart houten greep waaronder een goudkleurige rand, 1400-1499
klootdolk
Te zien in het museum:M.14.0.20O.03
Greep van wortelnotenhout(?), gezwart, cirkelvormig van doorsnede en onderaan spitsovaal en met ter plekke graten op de buiten- en de draagzijde. De greep loopt naar onderen taps en iets gebold af en gaat over in twee forse bolvormige uitsteeksels. Onder de laatstgenoemde en de greep is een smalle, tamelijk sterk naar onderen gebogen ijzeren stootplaat gemonteerd, met puntige naar beneden hangende uitsteeksels op de uiteinden dat wil zeggen aan weerszijden van de kling, waarop zij nauw aansluiten.De éénsnijdende kling loopt sterk taps af naar de punt. De snede heeft een enigszins bol profiel, de rug is recht en in drie gedeelten: een plat boveneind, een uitspringend middenstuk met uitgeholde snede en een wederom uitspringend onderuiteinde met platte rug aan de punt. Op de draagzijde voorzien van het zwartmerk van een staafje met twee verdikkingen (niet afgebeeld).
De greep is sterk gerestaureerd. Het angelgat bovenop is met een houten plug (niet authentiek) dichtgemaakt. De platte klingvorm bij de punt, waardoor deze daar tamelijk dun is, maakte deze dolk weliswaar niet zo geschikt als pantsersteker, maar doordat de kling éénsnijdend was kon hij formeel als de kling van een “mes” gelden en daardoor konden de strenge stedelijke verbodsbepalingen tegen het dragen van dolken ontlopen worden. Uiteraard bleef dit van kracht tot het tijdstip dat de bepalingen nog strenger werden en men ook de zogenaamde stekemesten (dolkmessen), een benaming die ook uit het toenmalige Nederduits bekend is, ging verbieden.
Lengte totaal: 330 mm / Lengte kling: 21,6 mm / Grootste breedte kling: 26 mm
Geen oude inv.nrs. gevonden
Aangekocht in de antiekhandel, 1996
Ballock dagger, 15th century
Inv.no. 018335
Burr(?) walnut grip, blackened, mainly circular in section but pointed-oval at the bottom, where there are also short crests on the obverse and reverse. The grip is tapering off downwards with somewhat convex sides and terminates at the bottom in two substantial bulbous protrusions. Underneath the latter and the grip is a narrow, rather strongly downward-curved iron guard with downward-pointed extremities lying very close, and parallel, to the blade.
Single-edged blade strongly tapering downwards to the point. The edge has a somewhat convex profile, the rather wide back is straight and in three sections: a flat upper end, a projecting middle part with a wedge-shaped edge with concave faces, and a lower part which again projects and which has a flat back until the point. There is a black mark comprising a stave with two knobs (not illustrated) on the right-hand side of the blade (i.e. the side turned towards the left side of the body when the dagger is worn with the edge towards the front).
The grip is strongly restored. The hole for the tang on top of the grip has been closed with a wooden plug (not authentic). The blade is rather flat near the point and it would not have made this weapon into an ideal armour piercer, because the point could break off easily. However, since the blade is single-edged it could formally have counted as a “knife blade” and so escape the strong municipal prohibition orders against the carrying of daggers. Obviously this was in force until the moment when the regulations became more strict and the prohibition also began to include the so-called stekemesten or stabbing-knives (knife daggers), a Low-German term which at the time was also known in the Netherlands.
Overall: 330 mm / Blade length: 21.6 mm / Greatest width of blade: 26 mm
No former inventory numbers recorded
Puchased 1996 in the antique trade