Zwaard, falchion, 1370-1400
zwaard
Te zien in het museum:M.14.0.20O.03
Het gevest met een knop van messing, die schijfvormig is en aan de buiten- en de draagzijde brede afgeschuinde randen heeft die telkens een verheven cirkelvormig concentrisch veld omgeven. Tweesnijdende heel licht gebogen kling, geleidelijk tot aan de punt breder wordend alwaar de snede een scherpe binnenwaartse bocht maakt langs de holle snede op de binnenbocht. De buitenbocht is tegelijk de klingrug die echter ook een scherpe snede heeft. De scherpe rugsnede maakt de klingpunt ter plekke tweesnijdend. Een 9.5 mm brede geul, parallel aan de klingrug (dus langs de buitenbocht) lopend, bevindt zich slechts op het buitenvlak van de kling. De klingrug is bovenaan 3 mm dik en gaat op 91 mm afstand van de klingschouder over in een smalle rugsnede. Het onderuiteinde ervan bevindt zich op gelijke hoogte als het onderuiteinde van de klingrug.Bodemvondst. Het gebied tussen de kling en de angel is vrij zwaar aangetast door destructieve corrosie en het onderuiteinde van de kling heeft een corrosiegaatje. Het feit dat de voornaamste klingsnede aan de binnenbocht ligt maakt dit zwaard technisch gezien tot een kromzwaard, ook al is het klingsilhouet dat van een falchion. Wij kennen tot dusverre maar één andere nagenoeg identieke kling, zie hieronder. De weinige falchions in de vakliteratuur hebben kennelijk alle de snede aan de buitenbocht van de kling. Van het onderhavige zwaard is de kling bijna recht maar er wordt een buiging gesuggereerd door zowel de bochtig verlopende snede aan de linkerkant als de nauwelijks waarneembare bocht van de rug. Deze indruk wordt nog versterkt door de naar de punt toe geleidelijk toenemende breedte van de kling. Ook de asymmetrische snavelpunt draagt bij tot deze suggestie. Maar hoe gering ook de buiging van de kling is, er is wel degelijk een pijlhoogte aan de binnenbocht te bepalen namelijk van 4.5 mm. De breedte van de kling is onder het gevest 46.5 mm maar de grootste breedte van 67 mm ligt op 160 mm van de punt, namelijk exact daar waar de snavelpunt begint. Opmerkelijk is dat de smalle klinggeul zich alleen op één zijde van de kling bevindt.
De eerdergenoemde klinggeul bevindt zich op het linker klingvlak d.w.z. het van het lichaam afgewende vlak als het zwaard wordt gedragen. Een alternatieve Vlaamse naam voor dit zwaardtype is “kliefzwaard”. Wij weten niet of dit ook een oude term is maar het zou best kunnen. In de Nederlands vakliteratuur wordt de Engelse term falchion gebezigd, een verbastering van het Franse woord fauchon. Volgens Seitz (Blankwaffen I, p. 189) is de Engelse schrijfwijze fauchoun aangetoond voor de periode tussen 1303 en 1380. De brede kling was bedoeld om mee te houwen of te “klieven”, maar de snavelpunt maakte steken met dit zwaard eveneens mogelijk. De hier besproken falchion behoort volgens Seitz (op.cit., 187) tot een type dat van oosterse oorsprong is.
Wij dateren deze falchion op ca. 1370-1400, dat is dezelfde periode die is toegekend door het Musée de l’Armée in Parijs aan een vrijwel identiek exemplaar in dat museum (Inv.nr. J.Po.2243). Ook dat wapen heeft de voornaamste klingsnede aan de binnenbocht. Het wordt een fauchon ou malchus genoemd. Het bezit nog zijn oorspronkelijke pareerstang, die van ijzer is, enigszins plat van opzij en de armen licht naar de klingpunt gebogen. Als herkomst is vermeld Anvers (?)[= Antwerpen], vers 1370-1400 (zie Reverseau 1982, p. 24). Evenals het exemplaar van het Legermuseum is de kling van dit wapen aangetast door destructieve corrosie en zwart-blauw van kleur. Voor een goed algemeen verhaal over de falchion - al wordt daarin niet de “kromzwaard-versie” behandeld - zie Seitz (1963) en Idem (1965) p.187-193.
Lengte totaal: 990 mm / Lengte kling: 770 mm / Grootste breedte kling: 68 mm / Pijlhoogte: 4.5 mm
Literatuur: Seitz (1963), Ibidem (1965), Reverseau (1982)
Oude inv.nrs. 5858/Ea.82
Bruikleen Stichting Museum Het Valkhof-Kam, Nijmegen
Falchion, 1370-1400
Inv.no. 011098
The hilt with a disk-shaped brass pommel with wide bevelled edges on the obverse and reverse which in each case surround a raised, concentric circular field. Very slightly curved double-edged blade gradually increasing in width towards the point which is at the end of a sharply curved continuation of the right-hand edge. The latter is the main edge which is on the inside curve. The outside curve is the back of the blade but part of it has a sharp edge as well. The point is clipped and beak-shaped for 160 mm length. The inside curve of the beak is also provided with a sharp edge which, together with the sharp edge on the outside curve, makes the point of the blade double-edged. On the obverse face is a 9.5 mm wide fuller along, and parallel to, the back which begins on the tang and terminates at about three-quarters of the blade length. The back of the blade, which at the top is 3 mm thick and flat, changes at 91 mm from the blade shoulder into a narrow edge which runs parallel to, and until the end of, the fuller. The latter is to be found on one face of the blade only.
Excavated sword. There is a lot of destructive corrosion in the area marking the transition between the blade and the tang. The lower end of the blade is holed by corrosion. Judged by its silhouette, this sword could immediately be determined as a falchion, however, strictly speaking this is not correct because of the fact that the main edge of the blade is situated along its inner curve. This fact determines this sword technologically as one with a scythe-shaped blade, albeit with a falchion-like silhouette. We are aware of the existence of one further falchion-like sword with a scythe-shaped blade (see below) but even then the “usual” falchions i.e. those with the sharp or main edge on the outside curve of the blade as we know them from the specialist literature are also rare enough. It is important to mention once more that on the falchion we are dealing with here there is a sharpened edge, too, on the back of the blade, but it is much narrower and far more obtuse than the main edge.
The wide blade was intended for the cut but the clipped point meant to stab with it as well. The blade of the falchion in question is practically straight, however a curvature is suggested by the curving edge as well as by the hardly perceptible curve of the back and by the fact that the distance between the two gradually increases towards the point. The asymmetrical beak-shaped clipped point, too, contributes to this suggestion. Nevertheless, however small and hardly noticeable, there is a rise of blade curvature of 4.5 mm along the back. Underneath the hilt the width of the blade is 46.5 mm but its largest width of 67 mm is at a distance of 160 mm from the point, exactly at the location where the beak-shaped clipped point begins. Remarkably, the narrow fuller as described is only to be found on one face, namely the left face or obverse of the blade.
Falchion is an English corruption of the French term fauchon. An alternative Flemish
name for this sword type is kliefzwaard (literally “cleaving sword”). Possibly this is an ancient term but we are not sure. According to Seitz (Blankwaffen I, p.187) who classified the falchion types, the one under question would be of Oriental origin. Seitz further writes on p.189 that the English spelling of fauchoun has been established for the period between 1303 and 1380.
We are dating this falchion to c.1370-1400, which is the same period as that allotted by the Musée de l’Armée in Paris to a practically completely identical example (Inv.J.Po. 2243), also with the blade edge along the inner curve, in its collection. This example is in fact so much alike to the one of the Legermuseum that both swords might even have been made by the same craftsman or workshop. It is called a “fauchon ou malchus” and contrary to the Legermuseum example it still possesses its original crossguard, which is iron, somewhat flat and with a pair of quillons slightly curving towards the blade point. The estimated provenance and period is given as: Anvers(?), vers 1370-1400 (cf. Reverseau [1982], p. 24). Anvers is French for Antwerp (Antwerpen in Dutch). Like the example of the Legermuseum the blade of the falchion in Paris is affected by destructive corrosion and it has a black-blue colour. For a good treatment of the falchion, although it does not specifically mention the scythe-shaped blade, see Seitz (1963) and Ibidem (1965) p. 187-193.
Overall: 906 mm / Blade: 770 mm / Greatest width of blade: 67 mm / Rise of blade curvature: 4.5 mm
Literature: Seitz (1963), Ibidem (1965), Reverseau (1982)
Former Inv.nos. 5858/Ea.82
On loan from the Museum Het Valkhof (formally Stichting [Foundation] Museum Het Valkhof-Kam), Nijmegen