Armet, blank, 1500-1530
armet
Te zien in het museum:M.15.00.22S.04
Van ijzer, de helmbol enigszins afgeplat van boven, bestaande uit één plaat met over het midden van voor naar achter een brede, lage gekabelde kam. De kam heeft bovenop in het midden een groot rond gat en verder naar voren en naar achteren toe telkens twee kleinere gaten. Parallel aan de kam lopen op regelmatige afstand van elkaar ribbels die elk zijn geflankeerd door gegraveerde lijnen. De helmbol heeft achter onderaan een glad gedeelte waarin zeven klinknagels zitten ten behoeve van de (nu niet meer aanwezige) voering. Achterop de helm, op de onderste helft van de helmbol, zijn nog een aantal voeringgaten. Aan de voorkant van de helmbol, rechts en links onderaan en dicht bij de voorrand bevindt zich telkens de drukknop van een blokkeerstift van de kaakplaat. De onderrand van de kaakplaat en die van de helmbol vormen tezamen een brede gekabelde nekkrans. Onderaan de kaakplaat rechts het witmerk van een klaverblad in een schild (zie tekening). Rondom lopend, vlak boven de nekkrans, vier gaten voor voeringnagels en aan weerszijden nabij de achterrand telkens vijf luchtgaatjes. Het vizier heeft een scherpe, horizontale graat overdwars die kruist met een verticale centrale graat en beide monden uit in een scherpe punt met holle vlakken. Aan weerszijden van de verticale graat bevinden zich op het onderste holle vlak telkens drie luchtgaten en op het rechtervlak bovendien een groot gat voor een blokkeerstift (verdwenen) waarvan de veer zich nog op de binnenzijde bevindt. Een corresponderend gat zit in de kaakplaat. Boven de horizontale graat van de punt van het vizier telkens vijf luchtgaten aan weerszijden van het midden. Tussen deze gaten is door middel van puntjes een dubbele golvende lijn geciseleerd. Het vizier heeft twee langwerpige kijkspleten. De draaipunten van vizier en kaakplaat zijn gemarkeerd door een stel gladde, bolle knoppen (restauratie).De helm is nogal beschadigd. Mogelijk dat sommige van deze beschadigingen nog uit de gebruikstijd stammen, bijvoorbeeld een scheur in de onderste helft van het vizier, rechts van de middengraat. Ook de onderkant van de kin is in het midden gescheurd; deze scheur is gerepareerd met een plaatje vastgehouden door twee klinknagels met glad gemaakte koppen.
Het grote ronde gat in het midden van de helmkam heeft óf gediend voor een helmpluim óf voor een helmteken dan wel een inrichting om de helm aan op te kunnen hangen, de beide laatstgenoemde gevallen waarschijnlijk nadat de helm na zijn actieve leven als grafhelm heeft gefunctioneerd. Het genoemde merk van een klaverblad bevindt zich in een schildvormige omlijsting. Volgens een vroegere inventariskaart zouden op de “zijkanten van het kinstuk [zijn] ingeslagen de merken van Landshut en Willem van Worms”. Aangezien het klaverblad in het schild niet het merk is van Landshut (want dat is een ketelhoed), zou dit het merk van Willem van Worms kunnen zijn; wij hebben dit echter niet kunnen verifiëren.
Voor de voor- en nadelen van de nekkrans, zie nr. 4. In navolging van Puype & De Gryse (1996) in de Nederlandse versie van het Glossarium armorum hebben wij deze helm een Duitse armet genoemd. Men zou hem echter wat preciezer ook een “Maximiliaanse armet” kunnen noemen omdat de oppervlakte van de helmbol bezet is met de nauwe, verheven parallelle ribbels die hét kenmerk waren van harnassen in de Maximiliaanse stijl, zo genoemd naar de Duitse keizer Maximiliaan I (regeerperiode 1493-1519).
Lengte: 370 mm / Hoogte: 248 mm / Breedte: 270 mm
Oude Inv.nrs. 1343/Ba.22 & H.33
Schenking van F.A. Hoefer (stichter van het Legermuseum), voor 1938
Iron, with a somewhat flattened skull comprising one plate with a wide, low cabled comb over the centre from fore to aft. On top in the middle the comb has a large round hole and further towards the front and towards the back a pair of smaller holes in each case. Parallel to the comb on the skull run equidistant ribs each of which is flanked by engraved lines. The skull has at the rear underneath a smooth area with seven lining-rivets (the lining itself is gone). At the rear, on the lower half of the skull, are some more lining holes. At the front of the skull, on the right and the left below, and near the edge, is a pair of push-buttons for an arresting-pin in each case for the cheek piece. The lower edge of the latter plus that of the skull together form a broad cabled neck rim. At the bottom of the cheek piece on the right is the white mark of a clover leaf within a shield (see drawing). Arranged in the circumference, immediately over the rim, are four holes for lining-rivets and on either side of the skull, near the rear edge, five air-holes in each case. The visor has a sharp horizontal crest, slightly curving upwards in the sides, which crosses a central vertical crest, the areas between the crests being slightly concave. To either side of the vertical crest are three air-holes in each of the lower concave areas and in the right-hand area is in addition a large hole for an arresting-stud (now disappeared) of which the spring is still present on the inside. A corresponding hole is in the cheek piece. Over the horizontal crest on the point of the visor are five air-holes on either side of the centre.
Between these holes is chiselled, or rather pricked by means of dots, a double wavy line. The visor has two longitudinal eye-slits. The pivoting points of the visor and the cheek piece are marked by a pair of smooth convex heads (restored).
The helm is rather damaged. Possibly some of the damage dates back to its time of use, for instance a tear in the lower half of the visor, to the right of the central crest. The underside of the chin, too, is torn in the centre; this tear, however, has been repaired with a plate affixed by two rivets with heads flush with the surface. The large circular hole in the middle of the central crest on top of the skull has either served for a plume or for a (heraldic) crest, or it was used later i.e. after the helmet’s active life, to accommodate a means to suspend the helmet from, for instance over a grave in a church. The aforementioned mark of a clover leaf appears as a crest in a shield. According to an early inventory card at the museum the sides (sic) of the cheek piece would have been marked “…with the arms of Landshut and of Willem van Worms”. Since the clover leaf in the shield is not the mark of the (Bavarian city of) Landshut - because that was a kettle-hat - it could be the mark of Willem van Worms, however we were unable to verify this.
For the advantages and disadvantages of the rotating neck-rim, cf. No. 4. Following Puype & De Gryse (1996) in the Dutch version of the Glossarium armorum (see Bibliography) we have named this helmet a German armet. It could, however, also be called somewhat more precisely a “Maximilian armet” because the surface of the skull is covered with the narrow, raised parallel ribs which can be considered as the feature of armour in the Maximilian style, so named after the German emperor Maximilian I (ruled 1493-1519).
Length: 370 mm / Height: 248 mm / Width: 270 mm
Former Inv.nos. 1343/Ba.22 & H.33.
Donation by F.A. Hoefer (founder of the Dutch Army Museum) prior to 1918