Kardoeshuls 34 voor Duits kustgeschut van 406 mm S.K.C/34 (Adolf kanon)
kardoeshuls
Kardoeshuls ‘Adolf’1In 1934 werd bij Krupp in Essen een kanon ontwikkeld voor de toen geplande 56.000
tons slagschepen van de H-klasse. Het kreeg als officiële naam: ‘40,6 cm Schnellladekanone
C/34’, maar werd in de wandeling ‘Adolfkanone’ genoemd. Omdat de kanonnen
bedoeld waren voor zogeheten tweelingtorens op de schepen, werden ze per paar
gebouwd: een linker en een rechter uitvoering. Toen in 1939 werd besloten de nadruk
te leggen op de onderzeebootoorlog, werd de bouw van de slagschepen stilgelegd.
De reeds vervaardigde kanonnen werden vervolgens geschikt gemaakt voor enkelvoudige
torens en voor de kustverdediging bestemd. Er waren ten minste elf
exemplaren gebouwd: acht daarvan zijn verstuurd naar Noorwegen en drie stuks zijn
uiteindelijk terecht gekomen in Frankrijk, in de buurt van Sangatte, tegenover Dover.
Deze laatste vormden daar de batterij Lindemann, genoemd
naar de gesneuvelde kapitein van het slagschip Bismarck, Ernst Lindemann. Het waren indrukwekkende
wapens met een schietbuislengte van 21,5 meter en een dracht van 56 kilometer. Batterij Lindemann heeft in
de Tweede Wereldoorlog 2.226 granaten afgevuurd op Dover. Van de acht voor Noorwegen bestemde kanonnen
is er één onderweg verloren gegaan doordat het schip waarmee het stuk werd vervoerd tot zinken werd
gebracht. Drie stuks vormden de batterij Dietl op het eiland Engeløja en vier de batterij Theo bij Trondenes.
Deze batterij is bewaard gebleven en voor het publiek opengesteld.
Naar Duits gebruik waren de wapens uitgevoerd met een horizontaal schuivend sluitstuk en werd de drijflading
met een kardoeshuls ingebracht. De huls in de collectie is daar een voorbeeld van. Deze is oorspronkelijk
vervaardigd in 1942 bij de Deutsche Waffen- und Munitionsfabriken te Berlijn-Borsigwalde. De constructie
bestaat uit een spiraalvormig gewikkelde staalplaat op een massief stalen bodemstuk. De wikkeling was bij
de bodem vier lagen dik en aan de mond anderhalve laag. De staalplaat was geblauwd en de overlappingen
werden met houtteer gedicht. Deze techniek van het vervaardigen van hulzen van staalplaat was in Duitsland
geperfectioneerd en ontstaan door gebrek aan messing.
In de bodem van de huls is een normale percussie-ontstekingsdop C/12nA gemonteerd.
De ‘Adolf’ drijflading bestond uit twee textielkardoezen met rookzwak kruit: een
hoofdkardoes met 160 kilo kruit die in de kardoeshuls paste, en een voorkardoes met
203 kilo, die tussen de granaat en de kardoeshuls werd geladen. De brisantgranaat
‘Adolf’ woog 610 kilo, waarvan 78 kilo TNT. Deze granaat was speciaal ontwikkeld voor
de kustverdediging, had een mondingssnelheid van 1.050 meter per seconde, en de
reeds genoemde dracht van 56 kilometer. De kardoeshuls is omstreeks 1959 overgenomen
van de Studieverzameling Militair Materieel (Stumima) van de Koninklijke
Landmacht en waarschijnlijk afkomstig van de batterij Lindemann.
Cartridge case ‘Adolf’
In 1934, Germany planned to build several battleships with 406-millimetre (16 inch)
guns, for which Krupp designed the ‘40.6 cm Schnelladekanone C/34’. Because the
German navy decided to concentrate on submarine warfare in 1939, the battleships
were never built and the 40.6 cm gun was deployed as coastal defence artillery. At
least eleven guns were produced, seven of which were situated in Norway and four of
which formed the ‘Lindemann Batterie’ in France, opposite Dover. The guns had a horizontal
sliding breech block and the propellant charge was put into a steel cartridge
case. The case was made of a special spirally wrapped steel sheet body with a solid
machined base, into which a standard percussion primer, C/12nA, was screwed. The
case in the collection was made by DWM in 1942. A special long-range high explosive
shell was developed for coastal defence, weighing 610 kilos, 78 kilos of which was TNT
filling. The propelling charge consisted of a total of 363 kilos of smokeless powder,
giving the shell a muzzle-velocity of 1,050 metres per second, with a range of 56
kilometres. It was added to the collection in 1959 from the Dutch ‘Stumima’, a military
study collection.
(Armamentaria, vol. 47 (2012/2013), p. 166-167)