Ridder in de orde van de Eikenkroon (Luxemburg) van H.F. Scharp
medaille
De Orde van de Eikenkroon werd in 1841 ingesteld door groothertog Willem II. De koning voelde behoefte aan een Luxemburgse orde van verdienste en wilde het instellen van de eerste Luxemburgse grondwet luister bijzetten. Het lint, de oorspronkelijke verdeling in vier klassen en de vorm van het kruis van de orde waren geïnspireerd door de Russische Orde van Sint-George. Willem II was gehuwd met een tsarendochter en was zelf om zijn rol in de Slag bij Waterloo met die orde onderscheiden.Luxemburg werd, ondanks het lidmaatschap van de Duitse Bond, tijdens de regering van Willem I als een Nederlandse provincie bestuurd. In 1841 besloot Willem II dat het Groothertogdom een eigen grondwet (afgekondigd op 1 januari 1842), een eigen regering (administratieve scheiding op 13 september 1841) en een eigen parlement zou krijgen. Het Groothertogdom Luxemburg kreeg op 29 december 1841 een eigen ridderorde.
De "Wet op de Instelling van de Orde van de Nederlandse Leeuw" uit 1815 en de versierselen van de Orde van Sint-George werden min of meer gekopieerd. De orde kreeg vier graden. De bepaling over een Kapittel die in de Wet op de Orde van de Nederlandse Leeuw altijd een dode letter is gebleven werd in het Luxemburgse Decreet niet overgenomen. Over de financiën wenste de Koning-Groothertog, ondanks een voorstel om ieder jaar een bedrag op te nemen op de begroting van Luxemburg, niets vast te leggen.
Door de snelle besluitvorming, alle stappen werden tussen 10 november en 29 december genomen, kon de orde nog vóórdat de Grondwet van kracht werd worden gesticht. Dat betekende dat de absolutistisch regerende Koning-Groothertog de orde als zijn eigen bezit en zijn exclusieve domein kon zien. Het betekende ook dat het besluit veel lacunes en onvolkomenheden kende die later moesten worden hersteld.
De Koning-Groothertog kocht de versierselen zelf in en verleende ze naar eigen inzicht of op voordracht van zijn Luxemburgse en Nederlandse regeringen. Omdat Willem III het bezwaarlijk vond om uit zijn eigen kas de versierselen van de door zijn ministers uitverkoren decorandi te betalen gingen de betrokken Luxemburgse autoriteiten en in 1854 toe over om ook zelf versierselen te bestellen dan wel de Koning-Groothertog schadeloos te stellen voor verleningen op voordracht van de Luxemburgse ministers.[1] In Nederland betaalde vooral het Ministerie van Buitenlandse Zaken de door de Koning op ministerieel verzoek uitgereikte kruisen en sterren van de Orde van de Eikenkroon.
Anders dan in Nederland waar de ministers politiek verantwoordelijk waren voor de Koninklijke Besluiten waarin ridderorden en andere onderscheidingen werden verleend en waar de ministers vooral na 1848 hun grondwettelijke taak zo uitoefenden dat de Koningen geen decoraties uit kon delen zonder medewerking van de ministers liet de Luxemburgse regering de Koning-Groothertog vrij spel in zijn decoratiebeleid. Na 1854 werden de verleningen aan Luxemburgse onderdanen gedekt door de ministeriële verantwoordelijkheid van het Luxemburgse kabinet. In het buitenland liet men de Koning-Groothertog verder zijn gang gaan.
Willem II verleende de Orde van de Eikenkroon 30 maal. Hij was net als zijn vader Willem I zuinig met decoraties in het kleine Groothertogdom, In de jaren 1815-1840 werden in Luxemburg zeventien ridderkruisen van de Orde van de Nederlandse Leeuw uitgereikt. Willem II liet tijdens zijn negenjarige regering 18 Luxemburgers met de Nederlandse Leeuw decoreren. Zijn opvolger Willem III was erg tevreden met een onderscheiding die hij geheel naar eigen inzicht kon uitdelen en verleende al op de dag van zijn inhuldiging 300 kruisen. In de daaropvolgende jaren verleende hij nog vele honderden onderscheidingen in deze orde. Hoewel het een Luxemburgse orde betrof, verleende Koning-Groothertog Willem III de orde zo vaak in Nederland dat zij werd gezien als een deel van het Nederlandse decoratiestelsel.
Om de Nederlandse Orde van de Nederlandse Leeuw exclusief te houden en de Tweede Kamer die steeds bezwaar maakte tegen de overschrijdingen van de begroting van de Kanselarij van de Nederlandse Ridderorden niet te bruuskeren vroegen de ministers geregeld om Luxemburgse onderscheidingen voor Nederlandse onderdanen. Men voelde soms een dringende behoefte om iemand te onderscheiden maar achtte deze te licht om Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw te zijn. Koning Willem III der Nederlanden ging in zo'n geval veelal met het toekennen van "zijn" Luxemburgse decoraties akkoord. Toen de Luxemburgse orden na 1890 niet meer ter beschikking van de Nederlandse koning en zijn regering stonden werd in 1892 ter vervanging een Orde van Oranje-Nassau ingesteld.
Toen Willem III in 1890 overleed, volgde zijn dochter Wilhelmina hem immers niet op in Luxemburg. De Luxemburgse grondwet stond opvolging in vrouwelijke lijn niet toe. Groothertog van Luxemburg werd, door de bepalingen van het Nasausche erfvereniging van 1815, Hertog Adolf van Nassau. Adolf werd Grootmeester van de Orde van de Eikenkroon en de orde werd weer een puur Luxemburgse onderscheiding. De nieuwe Groothertog en zijn opvolgers regeerden strikt constitutioneel en de orden van Luxemburg werden in het vervolg onder ministeriële verantwoordelijkheid verleend.
Sindsdien wordt de Orde van de Eikenkroon vooral aan onderdanen van Luxemburg verleend. Daarnaast is ook een aantal leden van Europese koninklijke families, waaronder prins Claus en Prins Charles, in de orde opgenomen.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Luxemburg door Duitsland bezet en zelfs geannexeerd. Het verzet in Luxemburg en Luxemburgse onderdanen die aan de zijde van de geallieerden vochten konden worden onderscheiden met een zilveren palm. Deze palm werd op het lint van de Orde van de Eikenkroon of de Orde van Verdienste van Adolf van Nassau gedragen. Grootkruisen, Grootofficieren en Commandeurs in de Orde van de Eikenkroon droegen hun palm op het lint van een officierskruis van hun orde.
De juridische positie van de Orde van de Eikenkroon in de periode 1841 - 1891
De Nederlandse Grondwet schreef voor dat een ridderorde bij wet moest worden ingesteld en dat een Nederlands onderdaan voor het aannemen van vreemde ridderorden verlof van de Koning moest ontvangen. Willem III vond het absurd dat een van zijn onderdanen hem moest vragen om aan te nemen wat hij zelf in een andere hoedanigheid had verleend. Dat de Koning der Nederlanden en de Groothertog van Luxemburg twee verschillende rechtspersonen waren was iets dat de vorst niet in wenste te zien. Daarom werd de Orde van de Eikenkroon ten onrechte niet als een "vreemde" oftewel buitenlandse onderscheiding beschouwd. Toestemmingen voor het dragen van de versierselen zijn dan ook niet verleend. Omdat de Nederlandse en Luxemburgse ministers moeilijk met de eigenzinnige, driftige en onberekenbare Koning-Groothertog Willem III konden werken werd van ministeriële zijde niet aangedrongen op het voorgeschreven contraseign op benoemingsbesluiten.
Van de in de statuten van de orde voorgeschreven vermelding in de Nederlandse Staatscourant kwam op grond van de onduidelijke positie van de Orde van de Eikenkroon die tegelijk wél en geen vreemde orde was niets. De vermelding in het Luxemburgse Mémorial, de Luxemburgse Staatscourant kwam bij benoemingen van niet-Luxemburgers niets terecht zodat een aantal benoemingen nergens zijn gepubliceerd.
In het instellingsbesluit en in de statuten van de Orde van de Eikenkroon hield de Grootmeester zich het recht voor om zelf te beslissen wanneer men op grond van een onterende veroordeling het recht om de orde te dragen verloren had. Bij de Orde van de Nederlandse Leeuw ging het lidmaatschap van een orde bij een definitief in kracht getreden onterend vonnis (een veroordeling wegens een misdrijf) automatisch verloren. Over de teruggave van de versierselen na een bevordering binnen de orde of het overlijden van een lid van de orde werd in 1841 niets geregeld. Deze omissie werd pas gerepareerd toen in 1844 een Luxemburgse weduwe weigerde om het ridderkruis van haar overleden echtgenoot terug te geven. De Koning-Groothertog nam een Koninklijk Besluit met terugwerkende kracht. De weduwe wachtte het besluit niet af en gaf het kruis met veel tegenzin terug.
De positie van de Orde van de Eikenkroon in het Nederlandse decoratiestelsel
Jarenlang werd de Orde van de Eikenkroon in de praktijk als de tweede Nederlandse civiele orde gebruikt. De Nederlandse ministers maakten dankbaar gebruik van de mogelijkheid om de Orde van de Nederlandse Leeuw exclusief te houden en Koning Willem III die zich in zijn koninklijke patronage gehinderd voelde door het voor benoemingen in de Orde van de Nederlandse Leeuw vereiste ministeriële contraseign maakte dankbaar gebruik van de orde om in Nederland zijn partijgangers en personen die bij hem in de gunst waren te onderscheiden.
De onderlinge verhoudingen tussen de Militaire Willems-Orde, de Orde van de Nederlandse Leeuw, de Orde van de Eikenkroon en later de Orde van de Gouden Leeuw van Nassau en hun hiërarchie zijn nooit formeel vastgelegd. De koning wenste geen voordrachten van Ridders in de Militaire Willems-Orde voor benoemingen tot Ridder in de Orde van de Eikenkroon te ontvangen. Toch is het daarvan, bij uitzondering, wél gekomen.[2] In principe vielen de in die dagen voor moed en trouw in de gevechten in Nederlands-Indië verleende Militaire Willems-Orde en de door de koning als persoonlijk blijk van zijn waardering uitgereikte Orde van de Gouden Leeuw van Nassau buiten de hiërarchie der orden. Ook was de koning "niet gewoon" om een Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw tot Ridder of Officier in de Orde van de Eikenkroon te benoemen.
Bron: Wikipedia