Buskogel, middeleeuws, kaliber circa 26 mm
kogel
Te zien in het museum:M.14.0.23O.02
De zes cilindervormige voorwerpen zijn van lood en hebben verschillende doorsneden (tussen 28 en 60 mm). Sommige zijn gaaf, andere beschadigd. Steeds is een van de twee vlakken enigszins hol en is een omhoog staande rand waarneembaar; het tegenover liggende vlak is plat.De voorwerpen zijn projectielen van vuurwapens en zijn gevonden op de plaats waar voorheen het kasteel Puttenstein (Overijssel) stond. Nadat dit kasteel, een roofridderslot, in 1375 door een leger van de bisschop van Utrecht was ingenomen werd het met de grond gelijk gemaakt, zie het artikel van B. Dubbe in het tijdschrift Antiek jrg.1989 nr. 10 (zie bibliografie)20. Omdat de kogels in concentraties op de archeologische vindplaats van het kasteel gevonden zijn en omdat ze zijn beschadigd, alnu een aantal ervan, kan vermoed worden dat ze zijn verschoten door de belegeraars en zo in het kasteel terechtgekomen.
Gezien hun doorsneden moeten de kogels zijn verschoten met speciale bussen rangerend tussen grote handvuurwapens en kleine kanonnen. De geraadpleegde Nederlandse bronnen lijken hier geen uitsluitsel over te geven21, maar in Duitse pyrotechnische handschriften zoals bijvoorbeeld Cgm 600 (München)22, van 1390 tot 1400, wordt gesproken van klotzbüchsen, Klotz in de zin van klomp of kluit, waardoor Klotzbüchse misschien vertaald zou kunnen worden als “klomp(kogel)bus”. De uitholling aan één kant van de cylinder is door Dubbe in zijn artikel uitgelegd als een bewust aangebrachte poging om daarmee een min of meer luchtdichte afsluiting van de er achtergelegen kruitlading te verkrijgen. De gedachte hierachter was dat de opstaande rand op één zijde van de cilinder dermate dun was dat hij zich door de kracht van de explosie van de kruitlading tegen de loopwand zou expanderen (uitzetten). Daardoor zouden er weinig of geen gassen hebben kunnen ontsnappen en dus zou zoveel mogelijk kracht van de explosie op het projectiel werken. In zijn artikel heeft Dubbe deze expansietheorie met tekeningen verder verduidelijkt.
In een correspondentie die J.P. Puype met de heer Dubbe eind jaren tachtig heeft gevoerd, verwierp de eerstgenoemde Dubbe’s theorie omdat het in zijn ogen onwaarschijnlijk was dat de gebruikers van dergelijke “proto-vuurwapens” een zodanige in onze ogen zeer modern aandoende redenering zouden hebben gebruikt. Maar door gebrek aan documentair bewijs konden noch de lanceerder van de genoemde theorie noch de afwijzer ervan hun meningen staven. Bovendien is duidelijk dat men al in de vroegste tijd van het vuurwapen in de gaten moet hebben gehad dat men de loop moest dichtstoppen om de ontbranding/explosie van de kruitlading ten volle te benutten. Dan is het dus ook niet moeilijk zich voor te stellen dat de gebruikers er destijds proefondervindelijk achter waren gekomen dat de relatief zachte en dunne loden opstaande rand zich gemakkelijk vervormen liet en dat de projectielen daardoor niet in de loop “afgestopt” behoefden te worden met werk (= touwpluis), linnen, klei e.d.
Bekijkt men de cilindrische projectielen dan ziet men dat één der vlakken is uitgehold (waarschijnlijk door een slag met het bolle onderuiteinde van een dikke stok). Indien de theorie van de opstaande rand, die moest expanderen, klopt zou dat dan een speciale “vormstok” moeten zijn geweest. Dus niet een laadstok van kaliberdikte (namelijk bijna zo dik als de diameter van de ziel) om de projectielen in de loop te stampen/schuiven zoals Puype aanvankelijk had vermoed. Immers indien de indeukingen die nu op de projectielen worden aangetroffen, het gevolg waren geweest van het laden met een dikke laadstok had het slaan met een hamer daarop zoveel impact gehad dat de cilindrische kogels en hun lading erachter gemakkelijk voorbij het voor hen bestemde zundgat hadden kunnen schuiven. Een iets te ver doorgeschoven kogel plus lading uit de loop peuteren was geen sinecure en had ook te veel tijd gekost.
Daarom ligt het toch het meest voor de hand dat de cilindrische projectielen van tevoren, dus direct nadat zij gegoten waren, met zo’n vormstok bewerkt zijn geweest. Dat wil zeggen dat de uitholling met een harde slag in elk projectiel moet zijn aangebracht. Bij het laden van de bus werden de projectielen, met hun vervormde (uitgeholde) achterkant het eerst, een voor een en telkens, tegen hun kruitlading drukkend die mee naar achteren schoof, heel voorzichtig met behulp van een laadstok de loop in getikt. Ongetwijfeld moeten in de laadstok ingekerfde streepjes of andere merktekens zijn gebruikt om de exacte plaats der ladingen te bepalen. Hoe dit vermoedelijk voorzichtige inbrengen dan te rijmen valt met de eigentijdse mededeling over “…om enen hamer [om] die cloeten in die bussen mede te heyen…” is ons onduidelijk.23
De overgeleverde projectielen komen echter zowel gaaf voor als met vervormingen door de inslagen, de laatste met resten van baksteengruis, vermoedelijk als gevolg van het treffen van de kasteelmuren. Doordat de projectielen in zowel gave als vervormde toestand voorkomen is helaas niet duidelijk te zeggen door wie ze zijn afgeschoten: door de belegeraars of de belegerden - of door beiden?
Wat voor bussen waren het die als meerschotswapens met gestapelde ladingen dit soort van projectielen kunnen hebben verschoten? In de genoemde Duitse handschriften staan ook afbeeldingen.24 De kruitladingen konden op twee manieren worden ontbrand (de ontbranding moest in de loop natuurlijk steeds van voor naar achter beginnen). Bij de eerste manier moest elke lading door een apart in de loop geboord zundgat worden ontstoken. De tweede manier is dan die van het “lopend vuurtje”, wat tot stand kwam door een lange lont die van voor naar achter brandde via gaten in de projectielen; opdat het smeulend vuur verder naar achteren kon branden was elk gat met ijzerblik bekleed. Echter omdat op geen van de Puttensteinse projectielen een zodanige doorboring is aangetroffen lijkt de ontstekingswijze met het lopend vuurtje vooralsnog niet van toepassing op de gevonden kogels.
Er zijn een aantal problemen met de theorie van het aldus gebruikte meerschotswapen. Dat zulke wapens inderdaad hebben bestaan en ook gebruikt moeten zijn, lijdt geen twijfel gezien de genoemde verhandelingen en afbeeldingen in de Duitstalige handschriften. Alle hebben ze de vorm van stangbussen, dus handbussen met een lange ijzeren stang of staart. Het grootste probleem is alleen dat er voor zover bekend nergens een zodanige bus is overgebleven, alnu niet een exemplaar met een hele reeks zundgaten die de gestapelde ladingen moesten bedienen. Een ander probleem is dat het moeilijk voorstelbaar is dat alleen de belegeraars er over beschikt zouden hebben. Maar in de Utrechtse rekeningen betreffende de tocht naar het roofriddersslot is geen enkele verwijzing te vinden op grond waarvan een aanwezigheid van “klompkogelbussen” of hoe ze toen ook geheten mogen hebben, kan worden vermoed. Overigens is het interessant te vermelden dat klompkogels ook zijn aangetroffen in opgravingen bij het kasteel De Voorst dat in 1362 werd belegerd, immers dit betekent dat het gebruik van zulke projectielen meer dan tien jaren later bij Puttenstein geen novum meer kan zijn geweest; misschien mag wel als hypothese geopperd worden dat klompkogels in de tweede helft van de 14e eeuw een der gangbare munitiesoorten waren en geen uitzondering.
Ten slotte mag nog opgemerkt worden dat een bus met een hele reeks zundgaten in de praktijk zeer omstandig te laden moet zijn geweest met alle afzonderlijke cilinderprojectielen en hun kruitladingen die natuurlijk precies bij hun zundgaten moesten uitkomen. Een aantal van de genoemde eigentijdse afbeeldingen toont inderdaad twee man die de bus bedienen, een schutter en een lader (al gebeurde dat ook wel bij zware enkelschots handbussen uit de late veertiende en vroege vijftiende eeuw).
Hoe onooglijk de zes projectielen ook mogen zijn, zij behoren tot de allervroegste nauwkeurig dateerbare materiële overblijfselen samenhangend met het gebruik van vuurwapens in West-Europa. De nog iets vroegere vondsten uit 1362 bij kasteel De Voorst vormen daarbij ondersteunend bewijs, terwijl de genoemde laat-14e-eeuwse Duitse konstabelshandschriften ons laten zien hoe de bussen met die toch merkwaardige projectielen er uitzagen en hoe ermee geschoten werd.
Literatuur: [aanwinstenvermelding Legermuseum in:] Armamentaria 26 (1991) p. 120; [over de projectielen:] Dubbe (1989); [over Klotzbüchsen in het algemeen:] Essenwein (1872) p.15ff; Jähns (1889) dl. I, p. 229 ff.; Sixl (1897-1899); Baxter (1966) p.1-9, fig.1-3.
Afmetingen: dwarsdoorsneden van de cirkelvorm: tussen 28 en 60 mm
Herkomst: aankoop 1991
20 Opnieuw gepubliceerd in het Nederlandse online-tijdschrift Detector Magazine, februari 1992, p. 21-27.
21 In een emailcorrespondentie gevoerd in de periode maart-juni 2009 met de heer H. Hovenkamp, Adjunct-streekarchivaris van de Noordwest-Veluwe, gaf deze ons transcripties van archiefteksten en discussieerde met ons over de interpretatie van een aantal middeleeuwse wapentermen. Onder andere werden de rekeningen betreffende de bewapening van het slot Loevenstein in 1407-1408 geanalyseerd (Nationaal Archief, Archief Graven van Holland Inv.2092) en een brief van 25 aug. 1375 van de Bischop van Utrecht Arnoud van Horne aan (zijn nicht) vrouwe Mechteld van Gelre met een verslag van het beleg van kasteel Puttenstein (Archieven Hertogen van Gelre, Archief Mechteld v. Gelre, inv.nr. 84).
22 Cgm 600 (Codex germanicus Monacensis – “Duits handschrift van München” nr. 600) in de Bayerische Staatsbibliothek, München.
23 Uit de rekeningen van de Dijkgraaf van de Grote Waard van Zuid-Holland, Heer Bruijsten van Herwijnen, tussen 5-12-1372 en 5-12-1373) Inv. 2059, fol.3 nr.06 (vriendelijke mededeling van de heer Hovenkamp). Het zou natuurlijk kunnen dat onder “heyen” destijds gewoon hameren werd verstaan. Opvallend is overigens het gebruik van de term cloeten, wat op zichzelf bollen, bolvormige kogels (“kloten”) betekent. Echter als er ook andere vormen van projectielen onder zouden zijn verstaan - net als de ruimere betekenis van projectiel die tegenwoordig aan het begrip kogel wordt gegeven - dan zouden ook cilindrische klompkogels kunnen zijn bedoeld.
24 Deze afbeeldingen zijn ook getoond en besproken door D.R. Baxter in Superimposed Load Firearms 1360-1860 van 1966 (zie bibliografie), al waagt hij zich niet aan een Engelse vertaling van Klotzbüchse. Hij baseert zich op het artikel van P. Sixl uit 1897-1899 (zie bibliografie) dat aan de hand van de oude handschriften duidelijk de bussen en de cilindrische projectielen beschreef en ook afbeeldde.
Six clod shot, 1375
Inv.nos. 030112-030117
Lead, of cylinder shape and with various diameters (between 28 and 60 mm). Some are in good condition, others damaged. On all objects one of the faces is somewhat concave and includes an upstanding rim, the opposite face is flat.
The objects are the projectiles of firearms recovered from the site of the former castle of Puttenstein in the Netherlands province of Overijssel. After this castle, a robber baron’s, had been taken in 1375 by an army of the Bishop of Utrecht it was razed to the ground, cf. the article by B. Dubbe in the magazine Antiek, Vol. 1989, No. 10 (see bibliography). Because the projectiles have been found in concentrations and because they are damaged, at least a number of them, it can be suspected that they were fired by the besiegers and thus ended up in the castle.
Considering their diameters the shot must have been fired with special firearms ranging between large portable hand firearms and small cannon. Dutch sources that were consulted do not seem to give definitive answers16, but in German pyrotechnical manuscripts such as Cgm 600 (Munich)17, of 1390-1400, reference is made to klotzbüchsen, Klotz meaning clod or lump. On the basis of this (and with the added advantage of the semantic resemblance) we advance that Klotzbüchse might be translated as “clod gun”. The concavity in one of the two faces per cylinder has been explained by Dubbe in his article as a consciously applied attempt at getting a more or less airtight lock for the powder charge laying behind it. The thought behind this was that the upstanding rim on one side of the cylinder would be thin enough so as to expand against the bore wall through the power given by the exploding powder charge. This would prevent, or largely prevent, the escape of gases resulting in as large an effect as possible on the projectile by the explosion. In his article Dubbe clarified this expansion theory with drawings.
In a correspondence between J.P. Puype and Mr Dubbe during the 1980s the former rejected Mr Dubbe’s theory because it was in his eyes unlikely that the users of such “proto firearms” would have reasoned in this, in our eyes very modern, fashion. However, due to lack of documentary evidence neither Puype nor Dubbe were able to substantiate their opinions. Furthermore it is clear that already in the very earliest times of the existence of firearms its users must have been aware of the necessity to have a confined space within the barrel so as to be able to fully make use of the combustion/explosion of the powder charge. Continuing this reasoning it is not difficult to imagine that the users at the time had found out that the relatively soft and thin upstanding edge of the projectiles could be easily formed and that they did not have to be plugged in the bore with oakum (=bits of rope fluff), linen, clay, etc.
When looking at the cylindrical projectiles it becomes evident that one of the faces is slightly concave (presumably attained by a blow with the bottom end of a thick stick). If the theory of the upstanding rim, which was supposed to expand, applies this stick would have to be a thick shaping stick or mould. Not a ramrod of bore width (i.e. almost as thick as the diameter of the bore) to beat the projectiles down the barrel as Puype had initially supposed. For if the concavity now found on the projectiles would have been the result of loading the gun with a thick ramrod, beating the latter with a hammer would have had so much impact that the cylindrical shot plus the powder charge behind it could easily have moved past the touch-hole destined for it. A shot plus charge having been thus displaced could only be prised from the bore with difficulty and which would also have cost too much time to do.
It seems therefore the most obvious conclusion that the “clods” must have been worked with such a “shaping stick” beforehand i.e. immediately after having been cast. This means that the concavity must have been made in each projectile with a hard blow. In preparing the gun for use the projectiles, with their deformed (concave) rear face first and pressing against their powder charge, which of course had to move with it, were very carefully moved into the bore by tapping the ramrod lightly with a hammer. Without doubt the ramrod must have had carved lines or other marks so as to be sure of the exact location of the charges. How this careful inserting of munitions into the barrel relates to the contemporary instruction of using “…a hammer to drive home the shot in the guns” is not quite clear to us.18
The projectiles that were preserved appear both in undamaged form and with obvious impact damage, the latter mixed with the remains of brick dust, presumably as a result of hitting the castle walls. Because of these two conditions of the projectiles it is a pity that it is unclear who fired them: the besiegers or the besieged? Or both?
What did the guns look like which, as multi-shot guns with superimposed loads, would have fired this kind of projectiles? In the German manuscripts mentioned before are also illustrations.19 The powder charges could be ignited in two ways (the ignition within the barrels had to take place from fore to aft of course). The first manner called for ignition of each charge by a separate touch-hole drilled in the barrel. The second manner was that of the “Roman candle” principle in which a long match was used which burned from the front to the rear through holes in the projectiles; in order to enable the fire of the smouldering match to continue uninterruptedly each hole in the “clods” was lined with sheet iron. However, because no such holes have been found on the Puttenstein projectiles ignition by means of a Roman candle does not, for the time being, seem to be applicable.
There are a number of problems with the theory of the superimposed load guns. That they in fact did exist and must also have been used, does not seem doubtful in view of the aforementioned treatises and pictures in German-language manuscripts. All have the shape of tiller guns, i.e. guns with a long iron tiller for a stock. The biggest problem however is that as far as is known no such gun has survived, let alone an example with a whole row of touch-holes which had to serve the superimposed loads. Another problem is that it is difficult to image that only the besieged at Puttenstein would have had them. But in the Utrecht accounts relating to the expedition to the robber baron castle there is not a single clue on the basis of which the presence of “clod guns”, or whatever they may have been named, can be suspected. It is interesting enough to mention furthermore the presence of “clods” i.e. cylindrical shot excavated near De Voorst castle which was besieged in 1362, for it means that the use of such projectiles more than ten years later at Puttenstein could not have been a novelty any more. Perhaps the hypothesis could be advanced that in the second half of the 14th century clod shot were one of the more common forms of munition and no exception.
Finally it may be remarked that a gun with a row of touch-holes should in practice have been very complicated to load with all its separate cylindrical clods and their belonging powder charges which of course had to be brought home exactly at the levels of their own touch-holes. A number of the aforementioned pictures indeed show two men serving such a gun, one who fires it and the other to load it - although this occurred, too, with heavy single-shot guns of the late 14th and early 15th centuries.
No matter how little spectacular these six projectiles might look, they are one of the earliest material remains that can be reliably linked to the use of firearms anywhere in Western Europe. The finds from 1362 of De Voorst castle, which are earlier still, provide supporting evidence and the aforementioned German manuscripts of the late 14th century show what the guns which fired these remarkable projectiles looked like and how they were fired.
References: [mentioned as acquisitions by the Legermuseum in:] Armamentaria 26 (1991) p.120; [about the projectiles:] Dubbe (1989); [about clod guns in general:] Essenwein (1872) p.15ff; Jähns (1889) Part I, p. 229ff; Sixl (1897-1899); Baxter (1966) p. 1-9, fig.1-3
Dimensions: Cross section: between 28 and 60 mm
Provenance: purchased in 1991
16 In an email correspondence during the period March-June 2009 with Mr H. Hovenkamp, assistant regional archivist in NW Veluwe (province of Guelders), he gave us transcriptions of archival entries and discussed the interpretations of various medieval term related to arms and armour. The accounts that were analysed included bills regarding the armament of Loevestein castle in Utrecht in 1407-1408 (National Archives, Archive of the Dukes of Holland Inv.No.2092) and a letter of 25 August 1375 from the Bishop of Utrecht Arnoud van Horne to (his niece) Lady Mechteld van Gelre containing a report of the siege of Puttenstein castle (Archives of the Dukes of Guelders, Archive of Mechteld van Gelre, Inv.no. 84).
17 Cgm 600 (Codex germanicus Monacensis - “German manuscript from Munich” - No. 600) in the Bayerische Staatsbibliothek, Munich)
18 This instruction is from an account from South Holland, period December 1372 to December 1373 (information kindly supplied by Mr Hovenkamp). It could of course be that the meaning of “driving home” in those days also included just light tapping with a hammer.
19 These illustrations have also been reproduced and discussed by D.R. Baxter in his Superimposed Load Firearms 1360-1860 (see bibliography), although he has not ventured to suggest an English translation of the term Klotzbüchse. He bases his treatment on the article by P. Sixl of 1897-1898 (see bibliography) which clearly described and illustrated the guns and the cylindrical shot after the old manuscripts.