Zwaardschede, voor ca. 1330
schede
Te zien in het museum:M.14.0.20O.03
Fragment van een zwaardschede bestaande uit een kern van vurenhout, lang 852 mm, bekleed met leer, dat op de draagzijde over de lengte in het midden is vastgestikt. Het leer is donkerbruin van kleur en heeft op beide zijden ingedrukte lijnversieringen, onder andere korenaren, kruislings gegroefde driehoeken en op de buitenzijde bovendien twee gotische driepassen.Dit schedefragment komt uit een groep van ongeveer 130 zodanige exemplaren die in de jaren 1980-1990 zijn opgegraven in het centrum van Leiden, aan de Nieuwe Rijn, op de plek waar nu het warenhuis van Vroom en Dreesmann staat. Deze plek maakte vroeger deel uit van de zgn. Marktenroute. De vondsten vormen vermoedelijk het afval van de werkplaats van een schedemaker. Het ligt voor de hand dat ter plekke ook scheden moeten zijn gerepareerd en vernieuwingen, waarbij een verouderde draagwijze tot een meer actuele is aangepast, zijn eveneens aantoonbaar aan de hand van de vondsten. Dit heeft geleid tot de tentatieve einddatering voor de vindplaats van omstreeks 1330 (cf. Van Driel-Murray [1990], p. 82).
Volgens mevrouw dr. van Driel behoort het onderhavige exemplaar tot een groep van scheden bestemd voor lange, middelbrede steekzwaarden met klingen waarvan de sneden eerst evenwijdig lopen, om vervolgens geleidelijk in een min of meer spitse punt te eindigen. Op grond van vergelijking met het zwaardtype XIIa uit de typologie van Oakeshott (Records, type XIIa) komt zij vervolgens tot een datering van 1300-1400 (cf. Van Driel-Murray, p. 75-76). Op het onderhavige exemplaar ontbreken insnijdingen nabij de schedemond die dienden om er de uiteinden van de lederen draagriem doorheen te geleiden (een methode die tot ongeveer 1330 in zwang was). Dit doet vermoeden dat deze schede oorspronkelijk voorzien was van een metalen bovenband met draagringen ter bevestiging aan de koppel (cf. Van Driel-Murray [1992], p. 82). Er is geen enkele schede opgegraven die nog metalen beslag (boven- en/of onderband) had. Hoogstwaarschijnlijk is het beslag gewoon van de oude schede afgesneden om op nieuw gemaakte scheden hergebruikt te worden; op de vindplaats is dan ook nauwelijks schedebeslag teruggevonden. Voor een veel uitgebreider verslag, zie Van Driel-Murray (1990).
Lengte totaal (alleen het leer): 785 mm / Vurenhouten kern: 852 mm / Breedte: 51 mm
Literatuur: Driel-Murray, Van (1990), Idem (1992); Oakeshott (1991) passim
Geen oud inv.nr.
Bruikleen van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland, Leiden, inv.nr. AWN 11851
Sword-scabbard (fragment), before c. 1330
Inv.no. 016652
Fragment of a sword-scabbard consisting of a liner of firewood covered in leather which on the side turned towards the body (when the sword would have been worn) is stitched along the centre. The leather is of dark-brown colour and has impressed decorative lines, so-called toolings, including ears of corn, cross-hatched triangles and in addition on the obverse side two Gothic trefoil flowers on the obverse.
This scabbard fragment belongs to a group of about 130 examples excavated in the 1980s in the centre of Leiden (location: Nieuwe Rijn, near the present department store of Vroom & Dreesmann) as part of what was formerly known as the Market Trail (Marktenroute). The finds are probably the waste of the workshop of a scabbard maker. Obviously scabbards must have been repaired there as well and there is also evidence of older scabbards having been modernised, for instance in their manner of suspension. This has led to the tentative terminal date of about 1330 for the site (Van Driel-Murray [1990], p. 82).
According to Dr Van Driel the fragment in question belongs to a group of scabbards destined for long stabbing swords with blades of medium width and of which the edges run parallel at first and gradually terminate in a more or less acute point. Comparing the examples with Oakeshott’s sword typology (Records, Type XIIa) she arrives at a dating of 1300-1400 (cf. Van Driel-Murray, p. 75-76). The example under discussion lacks the cuts (slits) near the scabbard mouth intended for the ends of the leather suspension slings (a method in use until about 1330). This has lead to the assumption that this scabbard was originally provided with a metal locket with suspension rings for attachment to the belt (cf. Van Driel-Murray, p. 82). For a more extensive report, see Ibidem (1990). Not a single excavated scabbard still had its metal mounts (locket and/or chape). Very likely the mounts had simply been cut off from the old scabbards so as to be re-used on new ones. This is suggested by the circumstance that hardly any mounts have been retrieved by the archaeologists. For a much more extensive report, cf. Van Driel-Murray (1990).
Overall (leather only): 785 mm / Firewood core: 852 mm / Width: 51 mm
References: Driel-Murray, Van (1990); Ibidem (1992); Oakeshott (1991) passim
No former Inv.no.
On loan from the Archeologische Werkgemeenschap Nederland (Netherlands Archaeological Study Group), Leiden, Inv.No. AWN 11851