Wapenhandschoen, blank, Duitsland, 1470-1490
wapenhandschoen
Te zien in het museum:M.14.0.20O.03
IJzeren wapenhandschoen voor de linkerhand, onderaan bestaande uit een handschoenkap, vervolgens naar boven toe een polsplaat, een handrugplaat bestaande uit twee geledingen, een brede en een smalle, en geheel bovenaan een knokkelstrook van vier puntige uitstulpingen en rechts opzij een scharnierende duimplaat. Er zijn geen vingers of zichtbare bewijzen dat deze er ooit hebben gezeten. De handschoenkap is smal en eindigt in een scherpe V-vormige punt, de rand naar buiten omgeflensd. In de punt zit een gestuikt gat. Over het midden van de lengte loopt een graat. Drie ribbels in V-vorm zijn te vinden op de kap en twee schuin geplaatste groepen van 3 korte ribbels elk links en rechts op de grote handrugplaat. In het midden bovenop de laatstgenoemde plaat zijn drie diepe groeven gedreven, twee in V-vorm en één verticale daar tussen in. Op de polsplaat bevinden zich rechts drie korte, horizontale parallelle ribbels en links een puntig uitsteeksel voor de knokkel van de ellepijp. Drie parallelle, horizontale en korte ribbels bevinden zich op de duimplaat. Op de laatstgenoemde bevindt zich verder een onidentificeerbaar witmerk van een insect(?) (zie tekening). De twee onderranden van de handrugplaten en de bovenrand van de handschoenkap reiken iets over de polsplaat en zijn elk in het midden accoladevormig uitgesneden; elke accolade is bovendien gemarkeerd door drie uitgedreven halve bolletjes. Alle platen zijn aan elkaar vastgemaakt door middel van telkens een stel (links en rechts) schuivende klinknagels; alleen de duimplaat zit aan de grote handrugplaat vast door middel van een omvangrijk scharnier van twee platen elk bevestigd met twee klinknagels.Deze handschoen moet nauwsluitend geweest zijn en bedoeld voor een persoon van geringe gestalte, in ieder geval iemand met kleine handen. Uitgedreven puntige uitsteeksels markeren zowel vier knokkels op de hand als de knokkel van de pols d.w.z. die van de ellepijp. De kap en de (aangeklonken strook van de) handrugplaat vallen over de polsplaat heen en maakten het daarmee de drager mogelijk de rug van zijn hand hol te trekken. De nadruk op het slanke in het totale ontwerp alsmede de kepervormig gearrangeerde ribbels wijzen op de hooggotiek, met een vermoedelijk Zuid-Duitse herkomst. De wapenhandschoen zal onderdeel zijn geweest van een “flamboyant gotisch” type harnas, waarover Laking schrijft dat dit gedragen werd in geheel Europa, misschien uitgezonderd in Spanje en Italië (Idem [2000], Vol. 2, p. 216-217). Het gestuikte gat in de kap is waarschijnlijk bedoeld voor de bevestiging aan de onderarmpijp, zoals bijvoorbeeld te zien is op een samengesteld gotisch harnas in de Wallace Collection (Inv.A 20) (vgl. Mann [1962], Vol. 1, pl. 3 & p. 7-9).
Lengte: 232 mm / Breedte over de handrugplaat: 92 mm
Literatuur: Laking (2000) Vol.II; Mann (1962) Vol. 1
Oude inv.nrs. i.2795/Ae.29
Aangekocht in de antiekhandel, 1964
Gauntlet, 1479-1490
Inv.no. 050761
(Note: this object is described as if held upright i.e. with the knuckles at the top and the cuff at the bottom) Iron gauntlet for the left hand comprising a cuff, a wristplate, a metacarpal plate in two parts, a wide plate and a small lame, a knuckleplate of four pointed buckles – and a hinging thumb plate. There are no fingers nor visible evidence for their attachment. The narrow cuff terminates in a point, the upper border being a flattened flange. In the point a hole has been struck. In the centre, longitudinally, runs a crest. Two oblique groups of three short ribs each are on the metacarpal plate, on the left and the right half, and three long ribs formed as “V”s are on the cuff. On the wrist-plate there are three short horizontal ribs on the right half and a pointed buckle (for the wrist joint medically called the ulna) on the left half. The upper edge of the cuff and the lower edges of the two plates constituting the back of the hand each have a cut-out accolade device in the centre each marked with three tiny buckles. On the larger of the two metacarpal plates are two groups of three parallel ridges each, in an oblique position on the left and on the right. These groups are on either side of a central device consisting of two deep grooves arranged in a “V” flanking a vertical groove in the middle. Three parallel horizontal ridges are also on the thumb-plate which in addition bears an unidentified white mark, possibly depicting an insect (see drawing). All plates are affixed to each other by sliding rivets on the left and the right and the thumb-plate is linked to the largest of the metacarpal plates by a substantial hinge consisting of two plates each affixed in turn by two rivets.
This gauntlet must have been very much close-fitting and destined for a person of small size, in any case someone with small hands. The buckles mark the knuckles of the hand and the knuckle on the wrist that of the ulna. The edges of the cuff and the narrow metacarpal lame each overlap the edges of the wrist-plate; this arrangement enabled the wearer to draw the back of his hand in a concave bend. Both the general emphasis on sleekness and the chevron arrangement of most ribs point towards the High Gothic with a presumably South-German origin. The gauntlet should have been part of a “flamboyant Gothic” armour about which Laking writes that it was carried throughout Europe with the exception maybe of Italy and Spain (Ibidem [2000], Vol.2, p.216-217). The punched hole in the cuff was presumably intended to affix it to the vambrace, as can be seen on a composite gothic armour in the Wallace Collection (Inv.A 20) (cf. Mann [1962], Vol.1, Plate 3 & p.7-9).
Length: 232 mm / Width across the metacarpal plate: 92 mm
References: Laking (2000) Vol. II; Mann (1962) Vol. I
Former Inv.nos. i.2795/Ae.29
Purchased in the antique trade, 1964