Zwaard, eenhander, Duitsland, 1050-1150
zwaard
Het symmetrische gevest heeft een knop in de vorm van een paranoot met een vlakke onderkant waarin een rechthoekige opening zit voor doorlating van de klingangel. Over de volle lengte van de gebogen bovenkant van de knop loopt een gewelde breuklijn die in het midden wordt onderbroken door de rechthoekige klingangel. De lange pareerstang is rechthoekig van doorsnede (en met behulp van een stukje koperdraad onbeweeglijk vastgezet) en in bovenaanzicht loopt hij naar de uiteinden licht taps af.Rechte kling met centrale geul, lopend van de pareerstang tot ongeveer 8 cm van de punt. De kling loopt geleidelijk taps naar de punt af. Beide klinggeulen hebben een patroon van groeven ingelegd met (resten van) geelmetaal (zie tekening).
Bodemvondst. Opmerkelijk is de lange pareerstang. Gezien de brede kling was dit zwaard vooral bedoeld om mee te houwen. De klingschouders zijn iets verzonken in de pareerstang, een gebruikelijke constructie op middeleeuwse zwaarden. Hij kán te maken hebben met de wens om daarin ook de bovenrand van de schedemond te laten verdwijnen en zodoende binnenkomend vocht uit de schede te weren maar een meer aannemelijke verklaring is misschien dat de opening zo groot was gelaten opdat hij op klingen van verschillende breedte kon passen.
Volgens Geibig, Beiträge … Schwertes im Mittelalter (1991, p. 95-98) was het gebruikelijk dat de doorlating voor de kling in de pareerstang in twee trappen werd gemaakt: een smalle voor de angel en bredere om de klingschouders in te laten verzinken. De doorlating voor de klingangel is op zich zelf niet getrapt, echter hij is ook veel wijder dan de breedte van de angel zou eisen. Dit hangt mogelijk samen met de definitieve montering (het in elkaar zetten) van het zwaard waarbij van elders aangevoerde losse klingen in een werkplaats samengevoegd werden met pareerstangen, grepen en gevestknoppen die al als halffabrikaat waren gemaakt - en al dan niet eveneens van elders waren aangevoerd. Op dit laatste wijst wederom Geibig (p. 98).
Gezien zijn brede kling was dit zwaard vooral bestemd om ermee te houwen (slaan). Het stukje koperdraad om te voorkomen dat de pareerstang al te los zou zitten, is een moderne toevoeging. Volgens Oakeshott, The Sword in the Age of Chivalry (1964, p. 93) was de paranoot-vormige knop tot omstreeks 1150 in zwang. Seitz (Blankwaffen I, 1965, p. 133) dateert het gevesttype op 1150-1275, vandaar onze voorzichtige keuze voor een datering van 1100-1200 voor dit zwaard.
Literatuur: Geibig (1991), p. 95-98; Oakeshott (1964), p. 93; Seitz (1965), p. 133
Lengte totaal: 1300 mm / Lengte kling: 894 mm/ Breedte kling: 42 mm / Lengte pareerstang: 235 mm
Oude inv.nrs. 1383/Ea.28
Herkomst: schenking 1953
Sword for one hand, 1100-1200
Inv.no. 011111
Symmetrical hilt with pommel in the shape of a Brazil nut. The underside of the pommel is flat and has a rectangular aperture to allow the blade tang to pass. Running longitudinally along the curved upper side of the pommel is an irregular line interrupted in the centre by the rectangular blade tang. The long crossguard is of rectangular section and when seen from above the quillons are slightly tapering off towards their extremities. The seating of the crossguard has been rendered immovable by a length of copper wire.
Straight blade with central fuller running from the guard until about 8 cm from the point. The edges are tapering off towards the point. Both fullers (i.e. obverse and reverse) have a pattern of grooves with (the remains) of inlaid yellow metal (see drawing).
Excavated sword. The irregular line across the upper side of the pommel is either a fracture or a soldered joint between two halves. The long crossguard is remarkable. The cavity underneath it and into which the blade shoulders disappear is common on medieval swords. Possibly, it is the result of the desire to let the upper rim of the scabbard mouth disappear in it so as to protect the interior of the scabbard against humidity. Maybe more likely is that the cavity was made wide anyway so as to accommodate blades of different widths. According to Geibig, Beiträge ….Schwertes im Mittelalter (97-98) it was customary to have a two-stage passage through the crossguard i.e. with a narrow portion for the tang and a wider one to accommodate the blade shoulders. In this particular case, however, the piercing for the blade tang in the crossguard is not in two stages and also much too wide for the actual width of the tang. This is possibly the result of the manufacturing process in which blades imported from elsewhere were provided in a workshop with crossguards which had already been made as semi-manufactured parts. This is also asserted by Geibig (p. 98).
Considering its wide blade this sword was especially intended for cutting/slashing.
The length of copper wire to prevent the crossguard from being seated to loosely is a modern addition. According to Oakeshott, The Sword in the Age of Chivalry (1964, p. 93), the Brazil nut-shaped pommel was fashionable until about 1150 and Seitz (Blankwaffen I, p. 133) dates the hilt as a whole to 1150-1275, which is why we suggest dating this sword to the 12th century.
Total length: 1300 mm / Blade length: 894 mm / Blade, greatest width: 42 mm / Length of crossguard: 235 mm
References: Geibig (1991), p.95-98; Oakeshott (1964), p.93; Seitz (1965), p.133
Former Inv.No. 1383/Ea.28
Provenance: Donation 1953