Bourgondische stormhoed, blank, 1500-1530
Bourgondische stormhoed
Wapenrusting van een hellebaardier uit de eerste helft van de 16e eeuw samengesteld voor de tentoonstelling "Willem".Objectnummers: harnas 059406, Bourgondische stormhoed 056264, hellebaard 014877, zwaard 014344.
De wapenrusting van een hellebaardier uit de eerste helft van de zestiende eeuw kon bestaan uit een halfharnas, een vroege Bourgondische stormhoed en een hellebaard. Tot de veertiende eeuw domineerde de zware cavalerie het strijdtoneel. Daarna nam het belang van de infanterie toe. Vooral de successen die de Zwitserse infanterie eind vijftiende eeuw op het Bourgondische leger behaalden, maakten indruk op tijdgenoten. De Zwitsers gebruikten de lange spies en de hellebaard in grote, gedisciplineerde
formaties. In Duitsland werd hun succes gekopieerd en ontstonden de zogeheten ‘landsknechten’. In 1546 bestond een Nederlands vendel van 400 man uit 300 voetsoldaten met een spies, hellebaard of tweehandszwaard en 100 schutters.
De helm die deze hellebaardier droeg had de oervorm van de bekende en populaire Bourgondische stormhoed. Dit
vroegste type Bourgondische stormhoed verscheen in de periode 1510-1530.
Van ijzer, de helmbol afgeplat-bolvormig, niet zeer diep (onderrand reikend tot aan de oren van de drager) en enigszins ovaal van boven gezien. Bovenop, uitgaand van de apex (de “punt” van de helm) een kruis van vier graten die op enige afstand van de onderrand eindigen. De apex wordt gemarkeerd door een klein omhoog stulpend blokje dat van boven open is. De onderrand van de helmbol is aan de zijkanten uitgesneden voor wangplaten (niet aanwezig). Aan de voorkant steekt de rand van de helmbol naar voren uit; in de rand vijf klinknagels (één ontbreekt). Scharnierende helmklep, opzij bevestigd door middel van twee bolle klinknagels en bestaande uit een smalle verticale strook omgebogen tot een brede horizontale strook die de eigenlijke klep vormt. De voorrand van de klep is voorzien van een ingevijlde kabelrand met een daaraan parallel lopende ribbel op het midden van de klep.
Tussen de nekklep en de helmklep (zie verderop) bevinden zich in de onderrand van de helmbol op beide zijden twee gaatjes naast elkaar, mogelijk voor de bevestiging van de scharnieren van de wangplaten.
Nekklep bestaande uit vier stroken waarvan de onderste drie voorzien zijn van verticale rechthoekige sleuven, door middel waarvan de stroken op en neer kunnen schuiven. Aan de binnenkant over het midden bevinden zich drie verborgen klinknagels met lederen schijfjes. De onderste nekstrook is en suite met de helmklep en heeft onderaan in het midden twee gaten naast elkaar.
Deze helm, die enigszins herinnert aan een moderne pet-met-klep, is het oertype van de bekende, latere Bourgondische stormhoed (Engels burgonet, Duits Burgunderhut of -helm, Frans bourguignotte). De benaming “casquetel” voor dit type helm is sinds de 19e eeuw door sommige wapenhistorici omarmd, terwijl “capellina” bijvoorbeeld is gebruikt door O. Gamber in het eerste deel (het Duitstalige) van zijn Glossarium armorum (Graz 1971 en 1972)9.
Dit allervroegste type Bourgondische stormhoed verscheen in de periode 1510-1530. Het latere type dat tot aan het eind van de 16e eeuw zou worden gedragen, kenmerkt zich door een veel diepere bol, meestal met hoge kam, en een stel ijzeren wangplaten. Oakeshott (European Weapons and armour [1980], p. 115) stelt dat de wangen van de dragers van het hier behandelde allereerste type Bourgondische stormhoed onbeschermd bleven. Hieraan zou mogen worden toegevoegd dat deze helm ook de oren onbeschermd liet. Een iets verder ontwikkelde variant, die óf gelijktijdig óf iets later met het hier besproken type verscheen, gaf de oren meer bescherming door de achterpunten van de helmklep tot aan de nekplaat door te trekken en/of door de onderrand van de helmbol iets te laten uitsteken.
Volgens Laking (A Record etc, Vol. IV, p. 125 e.v.) is de Bourgondische stormhoed het eerste helmtype in de renaissance dat duidelijk geïnspireerd was op Griekse en Romeinse voorbeelden, ook al kan hij tegelijkertijd beschouwd worden als een ontwikkeling van de ketelhoed en de salade. Met de laatstgenoemde helm is hij inderdaad het meest verwant en volgens Blair (European Armour p. 136) zelfs daaruit voortgekomen. De nekstroken echter zijn duidelijk georiënteerd op die van de legionairshelm. Laking illustreert op p. 128 een voorbeeld van een vroege Bourgondische stormhoed uit het British Museum, en Mann in Vol. 1 van de Wallace Collection Catalogues (1962), een soortgelijk exemplaar (Inv.nr. A89, p. 104-105 en Plate 58).
Het blokje op de apex van de helm is vermoedelijk open van boven voor de bevestiging van een vederbos. De helm was óf door een vroegere bezitter óf door onze voorgangers in het museum voorzien van twee lederen wangplaten. Wij hebben deze wangplaten vervolgens verwijderd. Achteraf bezien kan niet worden beoordeeld of de genoemde gaatjes voor de klepscharnieren wel authentiek zijn. Hierboven haalden wij al de bewering van Oakeshott aan volgens wie deze vroege Bourgondische stormhoeden zelfs helemaal geen wangplaten hadden.
Helmbol breedte: 186 mm / Lengte: 211 mm / Diepte gemeten vanaf de voorrand: 120 mm / Grootste breedte helmklep: 272 mm
Literatuur: Gamber (1972) passim; Oakeshott (1980), p. 115; Laking Vol. IV (2000), p. 125 e.v.; Blair (1979), p. 136; Mann Vol. 1 (1962), p. 104-105 & Plate 58
Oude inv.nrs. en herkomst: geen gegevens bekend
9 De auteurs van de in Brussel/Delft 1996 verschenen Nederlandse uitgave van het Glossarium armorum, J.P. Puype en P. De Gryse, hebben het destijds niet aangedurfd “capellina” over te nemen en hebben als verklaring bij de desbetreffende figuur (41.3) “Italiaanse ‘salade’” gezet.
Burgonet, so-called capellina or casquetel, c. 1510
Inv.no. 056264
Iron, with half-flattened half-globular skull, not very deep (the lower edge reaching until just until the ears of the wearer) and of somewhat oval contour when seen from above. From the same viewpoint four crests can be observed, arranged in cruciform and running from the apex until at some distance from the lower border. The apex is marked by a small raised block which is open at the top. The lower border of the skull has cut-outs in the sides for cheek-plates (not present). The edge of the border protrudes from the front of the skull and along the edge are situated 5 rivets (one missing). Hinging fall, or peak, affixed to the helmet’s sides by a pair of convex rivets and comprising a narrow upstanding lame bent at the bottom into a wide horizontal lame. The frontal edge of the fall has a filed cabled decoration paralleled by a rib midway along the width of the lame.
In the skull’s lower border, between the neck lames (see below) and the fall, on each side, is a pair of holes, presumably for affixing the cheeks (see comment below).
Neck-guard of four lames, the lowermost three of which are provided with vertical rectangular slots by which the lames can contract together and extend from each other. Along the centre on the inside are three hidden rivets with leather washers. The lowermost neck lame is en suite with the fall and has in the centre below two holes side by side.
This helmet, which is somewhat reminiscent of a modern peaked cap, is the archetype of the well-known later burgonet (German Burgunderhut or B.helm, French bourguignotte, Dutch Bourgondische stormhoed). The name “casquetel” for the helmet type under question has been embraced by some arms historians since the 19th century, whereas “capellina” has for instance been used by O. Gamber in the first volume (in the German language) of his Glossarium armorum (Graz 1971 and 1972).8
This, the earliest type of burgonet, appeared during the 1510-1530 period. The later type, which would be carried until the end of the 16th century, would come to be characterised by a much deeper skull, mostly provided with a high comb and a pair of iron cheek pieces. Oakeshott (see reference below) states that the cheeks of the wearers of these early burgonet types remained unprotected. It might be added that the ears were not protected either. A developed version, either contemporary or slightly later, gave more protection to the ears by extending the rear ends of the peak until the neck guard and/or by letting the lower rim of the skull flare outwards.
According to Laking (see reference below) the burgonet was the first Renaissance helmet clearly inspired on Greek and Roman examples, although it can also be regarded as a development of the kettle-hat and the sallet. It is really most related to the latter and according to Blair (see reference below) it was even derived from the kettle-hat. The neck lames however are clearly orientated on those of the Roman legionary’s helmet. On p.128 of his Vol.IV, Laking illustrates an example of an early burgonet from the British Museum, and Mann, in Vol. I of his Wallace Collection Catalogues (1962), shows a similar example (Inv.no. A89, p. 104-104 and Plate 58).
The little block on the apex of the skull is presumably open at the top to receive the stems of a plume of feathers. The helmet was in the past provided with a pair of leather cheek plates, either by an earlier owner or by our predecessors at the museum. We have successively removed these cheek plates. It cannot now be established if the aforementioned holes for the hinges are authentic or not. We already referred to Oakeshott who had stated that these early burgonets or casquetels did not have cheek plates at all.
Skull width: 186 mm / Skull length: 211 mm / Depth measured from the front rim: 120 mm / Greatest width of peak: 272 mm
References: Gamber (1972) passim; Oakeshott (1980), p. 115; Laking Vol. IV (2000), p. 125 ff.; Blair (1979), p. 136; Mann Vol. 1 (1962), p. 102-105 & Plate 58
Former Inv.nos. and provenance: no information available
8 The authors of the Dutch edition of the Glossarium armorum published in Brussel & Delft in 1996, J.P. Puype and P. De Gryse, were reluctant at the time to adopt “capellina” and captioned the related fig. 41.3 as Italian sallet.