Ringdolk met achtkantige gevestknop, greep en stootplaat, 1350-1400
dolk
Te zien in het museum:M.14.0.20O.03
Achtkantige houten greep van sterk spoelvormige contour met van het midden uit taps aflopende smalle uiteinden. Alle greepvlakken, de bovenkant van de stootplaat en de gevestknop zijn versierd met kleine ingedreven zilveren nageltjes, in per vlak verschillende patronen (o.a. hakenkruisen). Rondom is de greep bezet met vier verticale, smalle verzonken ijzeren stroken, waarvan een stel de zijkanten vormt van de platte klingangel. Platte gevestknop, zijnde een op zijn kant staande achthoek met een ringvormige opening in het midden. De buitenkanten van de klingangel volgen het beloop van de gevestknop en zijn in de achtkant ingelaten. Ook wordt de binnenkant van de knopring versterkt door een daarin rondom lopende, eveneens ingelaten ijzeren ring die tevens een rond gat in de klingangel vormt. Dikke houten stootplaat, achtkantig, plat van boven, en met een bolle ijzeren stootplaat tegen de onderkant.Gelijkmatig taps aflopende spitse kling van ruitvormige doorsnede en op beide zijden voorzien van een tamelijk grote zwartstempel: een “V” of een “A” (zie tekening).
Vermoedelijk een bodemvondst, niet gerestaureerd en in authentieke en zeer goede staat. Omdat deze dolk geen pareerstang heeft, kan hij dus weinig bescherming hebben geboden aan de hand van de drager (mocht deze niet de kneepjes van het dolkvechten kennen). Het is een zuiver offensief wapen en gezien zijn ringvormige gevestknop, de krachtige steekkling en de zorgvuldige makelij en versiering kan het eigenlijk uitsluitend bestemd zijn geweest voor een beroepsmilitair, bijvoorbeeld een ridder. Hij zou deze dolk, en ook zijn zwaard, aan kettingen dragen die aan zijn borstplaat bevestigd waren. Deze draagwijze kwam aan het eind van de dertiende eeuw in zwang en duurde tot kort na het begin van de vijftiende eeuw. Aan het eind van de kettingen zaten T-vormige knevels die door de ringvormige gevestknop van de dolk en/of in een aan de zwaardgreep bevestigde strop van touw of een lus van leer of textiel werden gestoken. Daarmee fungeerden de kettingen als vanglijnen die moesten voorkomen dat de ridder zijn dolk verloor als hij deze liet vallen.
Deze eigenaardige wijze van dragen was tot voor kort alleen bekend van afbeeldingen en van beeldhouw- of beeldsnijwerken. Echter in mei 2007 zijn de resten van een uit kleinere delen bestaande borstplaat opgegraven bij het kasteel Burg Hirschstein in de buurt van Passau in Beieren, en vervolgens geveild.10 De plaat werd in de veilingcatalogus omschreven als een Plattenrock (‘kuras van platen’) van omstreeks 1350. Het samenstel van platen van het onderhavige exemplaar is voorzien van vier complete draagkettingen met langwerpige schakels waarvan er twee nog knevels aan de onderuiteinden hebben.
De angel van de dolk in de collectie van het Legermuseum is even breed gehouden als de kling zelf, net als bij een mes. Dit was in de eerste plaats gedaan om er zeker van te zijn dat er boven in de angel genoeg ruimte was om de uitsparing te kunnen maken, deze moest immers fungeren als draagring en tegelijkertijd versterking bieden aan de hele gevestknop. Dit, evenals het feit dat de smalle kanten van de angel zorgvuldig de contouren van de greep volgen, leidde tot een tamelijk gecompliceerde maar sterke greepconstructie. Schneider (Griffwaffen I, 1980) beeldt onder nrs. 408 en 409 twee nagenoeg identieke dolken af die hij dateert in de eerste helft van de vijftiende eeuw. Wijlen A.V.B. (“Nick”) Norman, die de dolk van het Legermuseum ter plaatse in april 1987 analyseerde, dateerde hem - blijkens een bewaard gebleven kopie van zijn schetsblad met aantekeningen - op 1300-1350.
Totaal: 370 mm / Kling: 218 mm / Grootste breedte kling: 27 mm
Oude inv.nrs.: 904/Ei-64, Do.88
Herkomst: aankoop van voor 1963
10 Zie Hermann Historica (2007) in de bibliografie, De Plattenrock (kavel nr. 3641, p. 436-437) is voor een hamerprijs van € 66.000,- gekocht door het Bayerisches Armeemuseum in Ingolstadt.
Ringed dagger, 1350-1400
Inv.no. 011499
Octagonal wooden grip with a strongly spindle-shaped outline and tapering down from the centre to the narrow extremities at top and bottom. All faces of the grip and the upper face of the guard as well as those of the pommel are decorated with tiny silver nails driven into the wood and arranged in various patterns (including swastikas) differing per face. In addition the grip has four vertical, narrow inlaid strips of iron, two of which are in fact the narrow sides of the flat blade tang. The flat pommel is an octagon placed on its side and with a large circular piercing in the middle, effectively forming a ring. The narrow sides of the tang follow the pommel’s contour and emerge inlaid in the middle of the exterior faces of the octagon. The inside of the pommel ring is strengthened with an iron ring along the centre formed, in fact, by a circular aperture in the tang. Thick, octagonal wooden guard, with a flat top and with a lower half comprising a separate, convex iron plate.
Blade of rhomboidal section gradually tapering downwards to the sharp point; provided on both sides with the rather large black mark: a “V” or an “A” (see drawing).
Presumably an excavated dagger, not restored and in an authentic and very good state of preservation. Since this specimen does not have a crossguard it cannot have offered much protection to the person handling it (unless he was well versed in the intricacies of dagger fighting). It is a purely offensive weapon and because of the ring-shaped pommel, its strong stabbing blade and the careful manner with which it is crafted and decorated, can only have been used by a professional soldier – conceivably a knight. The presence of a ring pommel would have enabled him to carry this dagger, and also his sword, suspended from long chains affixed to the breastplate. Thus the chains served as lanyards to prevent the soldier from losing his dagger permanently if he dropped it.
This peculiar manner of suspension came up at the end of the 13th century and lasted until the beginning of the 15th. At the lower end of each chain was a T-shaped toggle which was to be hooked into the ring pommel of the dagger or into a strap of rope, or a loop of textile or leather, affixed to the hilt of the sword or to another weapon. This means of securing portable arms to the body of the one who carried them was until recently only known from illustrations and from sculpture. However, in May 2007 the remains of such a harness, a breastplate of about 1350 and made up from smaller parts, dug up from the ruins of the castle Burg Hirschstein near Passau in Bavaria, were sold per auction9. The breastplate was described in the auction catalogue as a Plattenrock, or coat-of-plates, and it was provided with four complete suspension chains with long rectangular shackles two of which still had toggles at their lower ends. The blade tang of the dagger in the Legermuseum’s collection has, like a knife, a width equal to that of the blade so as to ensure that there was enough room for a ring hole to be made at the top and to let it simultaneously serve as a lining for the ring pommel. This, as well as the fact that the sides of the grip were carefully shaped to follow the tang’s contour, has led to the strong but rather complicated hilt construction.
Schneider (Griffwaffen I, 1980, see bibliography) illustrates under Nos. 408 and 409 two practically identical daggers which he dates to the first half of the 15th century. The late A.V.B. (“Nick”) Norman, who in April 1987 analysed the Legermuseum example on the spot, and dated it - according to a sketch leaf with notes a copy of which has been preserved - to 1300-1350.
Overall: 370 mm, Blade: 217 by 27 mm greatest width
Purchase prior to 1963
9 Cf. Hermann Historica (2007) in the bibliography, The coat-of-plates, or Plattenrock, (lot No. 3641, p. 436-437) reached a hammer price of € 66.000,- and was bought by the Bayerisches Armeemuseum in Ingolstadt.