Dolk
dolk
Gevest bestaande uit een grote paddenstoelvormige messingknop op een hoge kelkvormige hals, een cilindrische greep van notenhout (zie verder hieronder), een hoge cilindrische greepring van messing en een pareerstang van hetzelfde materiaal. De pareerstang heeft een plat middenstuk, ovaal in bovenaanzicht, van waaruit aan weerszijden twee korte armen uitsteken van cirkelvormige doorsnede en met kogelvormige eindknoppen. In bovenaanzicht is de pareerstang licht S-vormig gebogen. Bovenop de gevestknop zit een platte angelknop waarop de kop van de klingangel is vastgeklonken. De gevestknop is met gestileerde bladeren geciseleerd langs de onderrand van de paddenstoel. Bovenop bestaat de versiering uit gegraveerde zonnestralen die radiaal van de angelknop uit lopen. De paddenstoel is bovendien boven de versierde rand rondom doorboord (ajour bewerkt) met 3 gaten afgewisseld door even zoveel driepassen van ronde gaatjes. De greepring heeft brede spiraalgewonden groeven (met zon gedraaid d.w.z. rechtsom) afgewisseld door smalle, heeft bovendien bovenaan een smalle horizontale gestileerde bladerrank en onderaan een nog smaller gegraveerd groepje horizontale lijnen.IJzeren of stalen tweesnijdende kling van ruitvormige doorsnede en met een (nu nauwelijks nog waarneembare) afneembare tapsheid.
Bodemvondst. Toen deze dolk vóór 1963 het museum binnenkwam bestond de greep slechts uit enkele houtresten. Deze werden later gerestaureerd maar incompleet gelaten en voorzien van een gesimuleerd weggevreten uiterlijk. De angel werd toen opnieuw geklonken, De greep die nu op de dolk zit is een nog latere vervanging van notenhout en geheel gaaf en compleet. Natuurlijk moest voor de laatste restauratie het gevest wederom uit elkaar gehaald worden en om het geheel daarna in elkaar te zetten de angel opnieuw worden geklonken. De kling heeft men altijd zo gelaten als hij nu nog is: zeer incompleet (1/3 gedeelte ontbreekt) en sterk aangevreten door roest en bovendien vervormd. In deze toestand is hij geconserveerd. Vermoedelijk is de kling oorspronkelijk bovenaan breder geweest.
Deze dolk is lastig exact te dateren. Het tegelijkertijd voorkomen van gotische (de driepassen op de gevestknop) en renaissancevormen en -ornamenten (de in het horizontale vlak S-vormig gebogen pareerstang en de spiraalgewonden cannelures in de greepring) kan wijzen op een overgangsvorm, al is volgens Oakeshott (The Sword in the Age of Chivalry, p. 126-127) de S-vormige pareerstang al gesignaleerd op afbeeldingen uit de jaren 1430-1440.
Totale lengte 247 mm / Lengte kling: 138 mm / Grootste breedte kling: 18 mm
Oude inv.nrs. 907/Ei-67 & Do.92
Aankoop in de antiekhandel, vóór 1963
Hilt comprising a large, brass mushroom pommel on a tall calyx-shaped neck, a cylindrical grip of walnut (see below), a tall cylindrical brass ferrule and a crossguard of the same material. The latter has a flat central piece, oval in plan view, from which emerge two short quillons of cylindrical section and with spherical terminal buttons. In plan view the crossguard slightly assumes an “S”-shape.
On top of the pommel is a flat button to which is rivetted the head of the tang. Along the lower rim of the mushroom are chiselled stylised leaves. On the top, and arranged radially from the tang button downwards, are engraved sunrays and along the top of the leafed edge are three pierced circular holes alternating four times with an equal number of three Gothic trefoils. The ferrule has wide spirally-wound (in right-hand twist) grooves alternating with narrow ones, along its upper edge a horizontal, stylised row of leaves and at the bottom a much narrower engraved group of horizontal lines.
Blade of iron or steel, double-edged and of rhomboidal section, and in its present condition with a hardly perceptible taper.
Archaeological find. When this dagger entered the museum before 1963 the grip merely consisted of some wooden remains. Later, these were restored but left incomplete and a simulated eaten-away surface was added. The tang was rivetted anew. However, the grip now on the dagger is a still later replacement of walnut and entirely complete. During the process of re-assembly the tang had to be rivetted again of course in order to hold the whole hilt together. The blade has always been left unaltered: it is very incomplete (one-third is missing) and strongly affected and also deformed by rust. It has been conserved in this state. Presumably it was broader at the top in its original state.
This dagger is difficult to date exactly. The simultaneous appearance of Gothic (the triangles on the pommel) and renaissance ornament (the S-shape of the crossguard in plan view as well as the spirally-wound grooves in the ferrule) could point to a transitional form, although Oakeshott (The Sword in the Age of Chivalry, p.126-127) refers to a sword of the 1430s he has observed and which had already a crossguard of this shape.
Overall 247, Blade 138 by 18 mm greatest width
Former Inv.nos. 907/Ei-67 & Do.92
Purchased in the antique trade prior to 1963