Bronzen ruit van Bonjol
medaille
Te zien in het museum:M.05.01.30Q.02
De Ruit van Bonjol gedenkt de verovering van de vesting Bonjol na de langdurige Paderi-oorlogen tegen Tuanku Imam Bonjol en zijn volgelingen.De Nederlandse Generaal-majoor der Genie Frans David Cochius veroverde op 16 augustus 1837 de sterke Sumatraanse vesting Bonjol. Daarmee kwam een einde aan de opstand van de padri's of Paderi, islamitisch-fundamentalistische opstandelingen, die al sinds 1831 in de bergen van West-Sumatra woedde. De zogeheten padri's doodden de Minangkabause vorsten en vormden een verzetsbeweging, die de ongelovigen, daarmee waren de meestal christelijke Nederlanders bedoeld, uit Sumatra wilden verjagen en op dat eiland een onafhankelijk en streng-islamitisch regime wilden installeren. Zij gebruikten guerrilla-tactieken om het gehate Nederlandse koloniale bestuur te verjagen.
In het bergachtige en zeer onoverzichtelijke gebied leden de koloniale troepen tussen 1831 en 1837 nederlaag op nederlaag. Desondanks verloren de padri's in de loop der jaren steeds meer terrein. In 1836 verschansten zij zich in een reusachtige bergvesting, Bonjol genaamd, die door het Nederlands-Indisch Leger een jaar lang vruchteloos werd belegerd. Waar anderen hadden gefaald slaagde generaal-majoor Cochius die met een overmacht aan moderne artillerie en een grote hoeveelheid genietroepen de wallen van de vesting kon verwoesten (zie Verovering van Bondjol). Het noorden van het eiland bood nog tot december 1903 felle tegenstand.
Voor de overwinnaars van Bonjol stichtte koning Willem I der Nederlanden in zijn Koninklijk Besluit van 8 mei 1838 een decoratie, de "Ruit van Banjol" genoemd, die alleen door drieëntwintig "uitmuntende dappere" inlandse militairen en niet door Cochius werd gedragen.
De Ruit van Bonjol werd in datzelfde besluit twintig maal in brons en drie maal in zilver verleend "Ter belooning voor het zich door moed, beleid en trouw hebben onderscheiden in den oorlog ter westkust van Sumatra, in het bijzonder gedurende de laatste operaties tegen Bonjol."
De drie zilveren ruiten waren voor de titulaire Inlandse Luitenants Ambon, Prawiro Redjo en Silanoe bestemd. De laatste droeg ook de Militaire Willems-Orde (IVe klasse). De bronzen ruiten waren vooral voor de sappeurs bestemd al kreeg ook hoornblazer Kromodongso een bronzen Ruit van Bonjol.
De medaille is uiteraard ruitvormig en 44 millimeter hoog terwijl de breedte 38 millimeter is. Op de voorzijde staat "VOOR MOED EN TROUW" gegraveerd met het omschrift "HET NEDERL.OOSTIND.GOUVERNEMENT". Horizontaal staan "BONJOL" en het jaartal "1837". De keerzijde toont dezelfde tekst, maar nu in het Maleis.
Het lint waaraan de medaille op de linkerborst gedragen werd is Nassaus blauw.
Deze medaille werd toegekend, omdat er in 1838 nog geen onderscheidingen voor dapperheid, met uitzondering van de exclusieve Militaire Willems-Orde, beschikbaar waren. De Nederlandse regering was destijds niet bereid om een "inlander" een ridderorde te schenken. De Medaille voor Moed en Trouw werd in januari 1839 ingesteld en op drie na kregen de dragers van de Ruit van Banjol deze medaille die, omdat "de Inlanders het oranje-lint niet schoon zullen dragen" tot 1869 aan het niet al te snel vlekkerige blauwe lint werd gedragen.
Bron: Wikipedia.