Smeedijzeren achterlaad kanon op gereconstrueerde houten affuit, 1550-1600
kanon
Tekst uit de tentoonstellingscatalogus bij de geklijknamige tentoonstelling "Willem" april-oktober 2018, tevens tentoonstellingstekst "Willem" subthema 4.1.62Artillerie was geschut dat van een afstand zware projectielen afschoot. Artillerie bestond al vroeg, in de vorm van reusachtige
katapulten. Ze slingerden stenen en andere projectielen naar stads- en kasteelmuren. Met de komst van het buskruit
ontstonden de eerste kanonnen. Pas na 1500 werkten die zo goed dat ze bij een belegering het verschil konden maken.
Gedurende de zestiende eeuw werd geschut steeds vaker ingezet bij veldslagen. Al vanaf het begin trachtte men de
vuursnelheid van wapens zo hoog mogelijk te maken. Dit gebeurde onder meer met behulp van achterlaadwapens.
Bij dit stuk geschut hoorden meerdere losse kamers (‘snellekes’): cilindervormige houders, waarin de kogel en het kruit werden geplaatst. Voor elk schot werd de bombarde geladen met een nieuwe, voorgeladen ‘snelleke’, die erachter werd geplaatst. Met behulp van een wig werd de ‘snelleke’ stevig tussen het wapen en het affuit ingeklemd en kon het wapen worden afgevuurd. Na het vuren hoefde het wapen niet via de voorkant opnieuw te worden geladen, maar kon men een nieuwe, kant-en-klare lading plaatsen. De affuit is een reconstructie.