Bombarde, 1450-1500
bombarde
Te zien in het museum:M.14.0.23O.02
Bestaande uit een cilindrische smeedijzeren loop met uitneembare kulas. Rondom de loop zijn vijf versterkingen aangebracht in de vorm van banden en ringen. De ringen aan de monding lopen getrapt uit; de voorste trap is de wijdste en zijn voorkant fungeert tegelijkertijd als mondingsvlak; bovenaan is dit vlak uitgewerkt tot een driehoekige korrel. De tweede ring van voren en de ring helemaal achteraan vlak vóór de kulas hebben bovenop een uitsteeksel met een oog met daarin een vrij grote beweeglijke draagring. De uitneembare losse kulas is achthoekig van doorsnede en voorzien van een aangeweld handvat.De loop wordt in de lade van het affuit vastgehouden door een viertal brede smeedijzeren banden. Door elk onderuiteinde van deze banden is een pen gestoken die met een wig (alle wiggen zijn replica’s, de voorste ontbreekt) is vastgezet in de lade. Een gedeelte van het affuitbeslag ligt onder de genoemde banden, zoals geheel vooraan een stel omhoog gebogen haken (zogenaamde bokshoorns) en de banden bedekken ook het voorste deel van een lange ijzeren strook die op elke zijde van de bovenlade van het affuit is vastgespijkerd. De achterkant van de kulas wordt ingeklemd tussen een stel rechthoekige beugels (replica’s) die een dik ijzeren stootkussen (replica) omvatten alsmede een daarvóór liggende (1) zware uitneembare spie met (2) ring waaraan (3) een eind ketting (alle drie replica). (De spie diende om tijdens het schieten de losse kulas ter plekke vast te klemmen.) In de bovenkant van het affuit ligt achter het stootkussen in lengterichting een korte, verzonken ijzeren plaat vastgezet met drie nagels.
Het affuit is van eikenhout en bestaat uit twee delen: (1) de eigenlijke lade inclusief de bovenstaart en (2) de onderstaart inclusief de wielen. De lade, waarin de loop rust en die door middel van een as is gelagerd in een stel grote vleugelvormige beslagplaten opzij, loopt in een lange tapse staart (de bovenstaart) uit. De beslagplaten zijn echter bevestigd aan de onderstaart van het affuit. De onderstaart, die even groot is en even taps verloopt als de bovenstaart, rust met zijn achteruiteinde op de grond. Hij dient ook als steunpunt voor een zogenaamde richthoorn, een omhoog staande smeedijzeren boog, plat van opzij, die door een spleet in de bovenstaart steekt en zich verder naar boven toe geleidelijk verjongt tot een punt. In het bredere gedeelte van de richthoorn bevinden zich een reeks ronde, dicht opeen geslagen gaten ten behoeve van een spie met ketting (beide replica) waarmee de bovenstaart in een bepaalde elevatiestand kan worden vastgezet. De lade met de loop rust vooraan op een aslijf van rechthoekige doorsnede met enigszins tapse as-armen (uiteinden) van ronde doorsnede. Op de laatste zijn een stel houten raderen gemonteerd met ijzeren velgbanden en rondom rond de velg vijf ijzeren klemmen; elk rad heeft verder 10 spaken (“speeken”), die vrij dik, enigszins buikig in het midden en van ronde doorsnede zijn. In de (replica) naafband van het rechterwiel is een gekroonde B geslagen (niet afgebeeld).
Blijkens een foto uit het begin van de twintigste eeuw genomen in Venlo kort na de opgraving was er van de houten onderdelen (affuit en wielen) niets meer over, en evenmin van het ijzeren wielbeslag. Al het hout dat het affuit en de wielen nu dus hebben, is replica. Maar het beslag van het affuit is grotendeels authentiek, vermoedelijk inclusief de richthoorn. Replica’s zijn de ketting met spie voor de richthoorn, de ketting die de losse kulas met het affuit verbindt, de kulaswig met ketting en het stootkussen, en verder ook al het ijzerbeslag van de wielen houten onderdelen van het affuit alsmede de wielen en bijna al het ijzerbeslag daarvan, zijn replica’s. Dankzij de aanwezigheid van veel van het oorspronkelijke ijzerbeslag heeft de affuitreconstructie een grote mate van betrouwbaarheid.
Een kulaslader (achterlaadvuurwapen) heette in Bourgondië, net als in alle andere Franstalige gebieden, een veughlaire. Dat dit eerder een verbastering van het Nederlandse woord vogelaar lijkt dan van het Duitse woord Vogler, komt door het gebruik van de letters “gh” in veughlaire, die de Nederlandse uitspraak van de “g” suggereren. Misschien gaat het te ver dat met de naam ook het zo genoemde kanontype uit de Nederlanden afkomstig zou kunnen zijn. Van oudsher liepen juist de Duits-sprekende landen voorop in de productie van kanonnen. Hoe het zij, wat men in ieder geval kan zeggen is dat de vogelaar hier in ieder geval al vroeg zijn intrede deed. Het scharnierend affuit-met-richthoorn(s) is hoogstwaarschijnlijk in Bourgondië ontstaan ten tijde van de regeerperiode van Karel de Stoute, onder wiens leiding de artillerie werd verbeterd en vernieuwd.12 Een van zijn vernieuwingen was vermoedelijk dit type veldaffuit waarvan het voorste gedeelte met loop en al op een as scharnierend geëleveerd kon worden. (Zie ook noot 2 van de Nederlandse inleiding.) Het hier behandelde exemplaar heeft al deze kenmerken. Door de bovenste affuitstaart omhoog te bewegen kantelt (scharniert) tegelijk de lade vooraan waarin de loop ligt en die één geheel vormt met de bovenstaart, omlaag. De ijzeren richthoorn diende om de bovenstaart en daarmee de lade met de loop in een gewenste stand vast te zetten, zoals al is uitgelegd in de inleiding van dit hoofdstuk. Voor een algemeen verhaal over de ontwikkeling van de artillerie van de hertogen van Bourgondië (inclusief een lijst van alle overgebleven Bourgondische kanonnen van de Zwitserse oorlogsbuit), zie Smith & DeVries, op.cit. Enkele authentieke stukken van het artilleriepark van Karel de Stoute zijn nog te vinden in Zwitserse musea. Een overzicht met zeer goede zij het wat beknopte beschrijvingen door F. Deuchler is te vinden in het hoofdstuk “Die Artilleriebeute” van de tentoonstellingscatalogus Die Burgunderbeute van 1969, op.cit.13
Het is onbekend wie het affuit destijds heeft gerestaureerd. De gekroonde “B” op de replica naafband van het rechterwiel zou het merk kunnen zijn van een artillerie-inspecteur, wat weer zou kunnen suggereren dat het affuit onder auspiciën van defensie, misschien zelfs wel bij de Constructiewinkel of -werkplaats van het ministerie van Defensie te Delft, is gerepliceerd.
Afmetingen: Lengte affuit: 329 cm / Breedte: 190 cm / Hoogte: 130 cm / Looplengte: 110 cm /
Lengte kulas: 22 cm / Zieldoorsnede (= boring van de loop): 17 cm
Literatuur: Die Burgunderbeute (1969), p. 167-182; Smith & DeVries, The Artillery of the Dukes of Burgundy (2005)
Oude inv.nrs. niet gevonden
Herkomst: Archeolgische vondst te Venlo, begin 20e eeuw. Bruikleen Rijksmuseum, Amsterdam
12 In het Duits heten dergelijke affuiten Burgunderlafetten.
13 De prestigieuze catalogus van S. Marti etc. (Red.), Karl der Kühne (1433-1477): Kunst, Krieg und Hofkultur van de gelijknamige tentoonstelling in Bern in 2008 behandelt slechts drie kanonnen. Het jaar daarop is deze tentoonstelling in Brugge gehouden ter gelegenheid waarvan een Nederlandse vertaling van de catalogus verscheen onder de titel: Karel de Stoute (1433-1477): Pracht en Praal in Bourgondië.
Bombard-veughlaire on hinging field carriage, 1470-1500
Inv.no. 015417
Of forged iron comprising a cylindrical barrel and a removable breech. Around the barrel are five reinforcements in the shape of bands and rings. The rings ate the muzzle increase in width in steps: the foremost step is the widest and functions simultaneously as the muzzle face; at the top this vase is worked into a triangular sight. The second ring from the front as well as the ring at the rear end each have an extension on top with an eye holding a rather large, movable suspension ring. The removable breech is octagonal in section and provided with a welded-on handle.
The barrel is held in the carriage by four wide forged iron bands. In each of the bottom ends of these bands a pin is stuck held by a wedge (all wedges are replicas, the foremost is missing). Part of the carriage mounts lies underneath the bands, such as a pair of upward-bent hooks (called in Dutch bokshoorns - ram’s horns) and the bands also lie over the front part of a pair of long iron strip one of each is nailed to a side of the carriage. The rear end of the breech is clamped as it were between a pair of rectangular iron braces (replicas) holding both a thick iron buffer (ibid.) and in front of it a removable, heavy iron wedge (ibid.) with a piece of chain (ibid.) affixed to it. (The wedge served to hold the removable breech in place during firing.) On top of the carriage, immediately behind the buffer, is a short sunken iron plate affixed by three nails.
The carriage is of oak (all wood is replica) and comprises three parts: the gun bed proper in which the barrel rests and which is carried by a transverse axle resting in a pair of large winged plates mounted in the sides and which terminates towards the rear in a long tapering tail (or trail) i.e. the upper tail. The bearing plates of the axle are affixed to the lower carriage tail. The latter, being as large as and having an identical taper as the upper tail, rests with its rear end on the ground. It simultaneously serves as support for the elevating bar, an upright-standing, curving, flat, forged iron bar which protrudes through a slot in the upper tail and tapers off towards a point upper end. In the wide part of this bar are a number of round closely grouped holes for a pin with chain (both replicas) with which the upper carriage tail can be put in a fixed position. Forward, the bed with the barrel rests on an axle-tree of rectangular section with somewhat tapering axles of circular section. On the axles are mounted a pair of wooden spoke wheels (replicas) with iron strake bands (ibidem). There are ten spokes per wheel, they are rather thick, baluster-shaped and circular in section. The mark of a crowned “B” is struck in the strake band of the right-hand wheel (not illustrated).
A photograph of the early 20th century taken in Venlo shortly after the excavation of this piece makes clear that nothing was left of the woodwork of the carriage or its wheels. The iron mounts of the wheels were also gone. It is perhaps handier to sum up what is still original to the carriage: The iron mounts comprising: (1) the four bands holding the barrel (but excluding the chains, the wedges and the pins and all nails), (2) the ram’s horns up front, (3) the pair of long iron strips mounted on either side of the carriage, (4) the sunken plate on top of the carriage behind the buffer, (5) the pair of bearing plates for the axle and (6) the elevating bar. According to an old inventory card, the strake band of the left-hand wheel is original. Thanks to the preservation of a lot of the authentic ironwork the carriage replica can to a large extent be relied upon as being very close to the original.
A breechloader was called in Burgundy, as in all other French-speaking territories, veughlaire, but whether this is a corruption of the German Vogler or the Dutch vogelaar (or vogelaer) is difficult to determine; the use of the letters “gh” in veughlaire, however, does suggest a Dutch rather than a German pronunciation. However, the suggestion that also this type of cannon came up in the Netherlands may be too far fetched since of old the German-speaking countries lead the way in the production of cannon. However, since the fourteenth century, the Southern Netherlands, present-day Belgium, had become one of the main European production centres of gunpowder weapons and it is therefore theoretically possible that the breechloading cannon did evolve there. Of course this is all speculative but what one can certainly say is that the breechloader came on the scene in these lands already at an early stage.
The hinging field carriage with the elevating bar is presumed to have evolved in Burgundy during the period of Charles the Bold under whose leadership the artillery was improved and renewed.13 Among his renewals is presumed to have been this type of field carriage the front half of which together with the barrel resting in it could be elevated by means of a hinge. The example under discussion has all these characteristics. By moving the uppermost carriage tail upward the front of the carriage with the barrel, which forms one part with it, moves (tilts) downwards thanks to the axle enabling the hinging movement. The iron elevating bar served to fix the uppermost carriage tail at the desired elevation, as has been explained before. For a general view about the development of the artillery of the dukes of Burgundy (including a detailed list of all surviving Burgundian cannon) cf. Smith & DeVries, op.cit. A number of authentic pieces from the artillery park of Charles the Bold is still to be found in Swiss musea. An overview with very good, albeit concise descriptions by F. Deuchler is to be found in the chapter “Die Artilleriebeute” of the exhibition catalogue Die Burgunderbeute of 1969, op.cit.14
Dimensions: Length of carriage: 329 cm / Width: 190 cm / Height: 130 cm/ Barrel length: 110 cm / Length of breech: 22 cm / Bore diameter: 17 cm
References: Die Burgunderbeute (1969), p. 167-182; Smith & DeVries, The Artillery of the Dukes of Burgundy (2005)
Former Inv.nos. not found
Provenance:; Archaeological recovery in Venlo (Limburg province) in the early 20th century. Loan from the Rijksmuseum, Amsterdam
13 In German these carriages are called Burgunderlafetten - “Burgundian carriages”.
14 The prestigious catalogue by S. Marti etc. (Ed.), Karl der Kühne (1433-1477) : Kunst, Krieg und Hofkultur of the exhibition of the same name held in Bern in 2008, and the year thereafter in Bruges, deals with a mere three cannons only.